Ik wist het. Ik had er over gelezen en er over gehoord; de pas van Rangiroa doet wat tie wil los van het getij. Onze laatste atol in de Tuamotu maakt het ons inderdaad lastig. Het is precies zo als waar men voor waarschuwt. Na dagen harde wind is het atol overvol. Het oceaanwater heeft zich door alle mogelijke ingangen van het buitenrif geperst. Elke golf die op het rif beukt, werkt als een laatste druppel die de emmer doet overlopen. Eenmaal door of over het rif is er geen weg terug. Alleen via de passen kan dit overtollige water terug naar de oceaan. Al die watermoleculen willen allemaal tegelijkertijd eruit. Dus is het dringen bij de vernauwing van de pas. Op het oceaangedeelte heeft de wind het water opgestuwd. Golf na golf wil diezelfde smalle pas in. Twee botsende stromingen vechtend om de doorgang. Gelukkig zijn we inmiddels ervaren passeerders. We zijn op juiste tijd op de juiste plaats. Tenminste twee andere boten komen op ongeveer hetzelfde tijdstip als de onze aan. Voor ons een en een achter ons. De eerste boot, een catamaran, perst zich er doorheen. Ik volg hun voortgang nauwgezet via de AIS op de plotter. Ze starten met een snelheid van 6 knoop. Bij het smalste stuk maken ze rare bewegingen en gaan amper vooruit. Ze geven duidelijk gas bij. En later nog eens. Dat is hard nodig want ze gaan maar een halve knoop vooruit. Wij weten nog niet goed wat te doen. De tegenstroom is, overduidelijk, sterk. “Redden wij dat wel?” Door de verrekijker zie ik witte koppen op het water. Vooral rechts van de pas. We laten de veel grotere boot achter ons voorgaan. Ook hen volgen we nauwgezet. Ze zetten de aanval in met 7 knopen snelheid. Het eerste stuk gaat voortvarend. Kort daarna bij het smalste stuk zien we ze met 2 knopen recht achteruit gaan. Ze draaien de boot en worden naar buiten gespuugd. Ik roep ze op via de marifoon. Ik vraag hen naar de omstandigheden. Een veel te sterke stroom. Het water zelf was vlak. “Dit gaan wij niet redden. We komen over een uur wel terug.” We trekken het voorzeil erbij en zeilen weg. Wanneer we weer terug bij de pas zijn, zie ik door de kijker een witte streep voor de ingang. Ver de oceaan op is de uitgaande stroom zichtbaar. Flinke koppen op het water. White horses zouden de Engelsen zeggen. Mijn maag kruipt ineen. Dit uitstel heeft bij mij de nervositeit alleen maar doen toe nemen. Het ziet er allerminst rustiger uit. Nergens zie ik van deze afstand een vrije doorgang. We sturen naar de oostelijke kant. Daar zou het rustigst zijn. Daar voeren de andere 2 boten ook. “We doen gewoon een poging, lukt het niet dan varen we door!”zegt John dapper. Ik zeg benepen ja maar alles in mijn lijf schreeuwt nee. Maar ik wil Rangiroa zien en de enige mogelijkheid om dat te doen is hier naar binnen gaan. Ik ben blij dat wij nu als eerste voor de pas liggen. Ik wil niet nog eens zien hoe een ander de poging ondergaat. “Als je ergens bang voor bent, wordt het alleen maar enger,”hoor ik mijn zusje zeggen. Helemaal waar, zeker als je het alsmaar uitstelt. Plots zitten we in een rare draai van het water. Best ver bij de pas vandaan. “O, nee het begint hier al.” Daarna is het weer rustiger en varen we het eerste deel redelijk makkelijk door het water. Al snel wordt het water ruwer en neemt onze snelheid af. Vol gas wagen we het erop. Terwijl de stroom nog steeds naar buiten staat, probeert de vloedstroom naar binnen te gaan. Aan bakboorzijde liggen kleine bootjes met duikers in vlak water. Aan stuurboordzijde kijk ik door de koppen van golven heen. Een lopende band aan woeste golven die naar binnen willen. Het verschil kan bijna niet groter. Eenmaal bij het smalste stuk bollen de golven ook aan de oostkant op. Dus daar waar wij zijn. We worden opgetild en surfend op de golf komen we vooruit. We liggen een tel stil en de volgende golf neemt ons op sleeptouw mee. Het bruisende water suist in mijn oren. Rhapsody verblikt of verbloost niet en houdt haar koers dankzij de menner die haar teugels goed in handen heeft. John zet de motor nog een tandje harder. Want we gaan hard door het water maar blijven nagenoeg op dezelfde plek liggen. Een rood baken blijft langdurig naast ons staan. “Gaan we nog wel vooruit?” vraagt John. “Ja, heel langzaam,”zeg ik hard op. “Het moet!”denk ik met mijn vingers gekruist. Terug is wat mij betreft geen optie. Elke golf helpt ons en geeft ons net dat ene zetje om verder te komen. Als de paal eenmaal achter ons ligt, weet ik dat we het smalste stuk gehad hebben en in feite door de pas zijn. Van amper een halve knoop gaan we daarna met een comfortabele snelheid richting ons onze ankerplek.
Rangiroa is toeristisch. Je kent die plaatjes wel. Prachtig strand en bungalows boven het water. Wij liggen midden in dat plaatje uit een vakantiefolder. Bootjes varen af en aan. Hier te zijn voelt als een bonus. We wilden het overslaan maar het weer dwong ons een andere keuze te maken.
Wij gedragen ons een beetje als een toerist; in een paar dagen tijd zoveel mogelijk zien. Vanaf de kade kijken we net als vele anderen of we dolfijnen kunnen spotten. Rangiroa staat namelijk bekend om de dolfijnen die hier in de pas zwemmen bij een ingaande stroming. Ik had het gister zo druk met mezelf en de boot dat ik ze niet gezien heb. Of beter niet eens gekeken heb. We huren een fiets en fietsen naar de andere kant van het eiland. Onderweg stoppen we niet alleen bij mooie uitzichten. Ook bij de winkels op zoek naar verse groente want gek genoeg is dat hier schaars. Zelfs een stop bij het medisch centrum. Een onfortuinlijke botsing met een boomtak ging daar aan vooraf. Stomgenoeg was ik daar voor gewaarschuwd. John had namelijk vlak daarvoor zijn hoofd gestoten met pet. Ik zonder. Het bloed stroomde rijkelijk en zo werd ik een bezienswaardigheid. Of ik gevallen was met de fiets? Hmm. Misschien was het beter geweest voor mijn ego om die smoes te gebruiken. Met een paar pleisters kon ik weer verder.
We snorkelen in het Aquarium. Ondiep water vlak bij de pas. Bijna waren we vergeten hoe mooi het onder water is. Vissen zwemmen vlak onze maskers langs. Even later zien we de reden. Uit een witte emmer komt voer om dagjesmensen in korte tijd zoveel mogelijk vis te laten zien. Snappen we ook meteen de naam aquarium.
Een veelbezochte andere attractie ligt in het zuiden van het atol. Een dagtoerboot sjeest er in 1 uur heen. Wij zijn 4 uur onderweg. Er staat vrijwel geen wind dus tuffen we de oude diesel uit de tank. We gooien ons anker uit en kijken de hele plas over met achter ons het buitenrif. De motus hier zijn dichtbegroeid. Veel dichter dan we tot nu toe tegen gekomen zijn.Met ons bijbootje varen we door een labyrint van water. Achter elk eilandje volgt een nieuwe. Onder ons lijkt het gekleurde koraal angstvallig dichtbij de oppervlakte. De echte bezienswaardigheid is het rif. Het lavagesteente is hier nog goed te zien. Scherpe poreuze punten verdedigen het atol tegen het woest binnentredende water. Op andere atollen is dit al geheel afgesleten en vlak. Het water sluipt en kruipt door alle spleten en gaten. Al klauterend begeven wij ons door het nu nog droge doolhof. Met elke golf komt het zeewater steeds verder. Wadend door het water terug naar het geankerde bijbootje is in rap tempo van enkelhoogte naar heuphoogte te gestegen.
Wanneer het weer het toelaat, zetten we koers naar Tahiti Iti. Het kleinere schiereiland van Tahiti. Stiekem is dat ook in de richting van Makatea. Een uniek atol. Mocht het meezitten maken we daar een stop voor 1 nacht. “Ada, we zijn er.” Ik mag nog langer slapen maar we naderen Makatea. De zon is zojuist met haar dagelijkse dagtaak begonnen. Langzaam krijgt het zwarte eiland kleur. We zijn nog 5nm verwijderd en het is vrij goed te zien. Andere atollen worden pas laat zichtbaar omdat ze zo laag zijn. Deze is betrekkelijk jong en is nog een berg. Een afgeplatte vulkaan. Achter het eiland is het luw en de deining is minimaal. Metershoge kliffen rijzen kaarsrecht omhoog. In de verte zien we twee boten aan een mooring liggen. “Zullen we maar gaan kijken?” Hopelijk is er nog een mooring voor ons want ankeren lukt niet. Veel te diep of in ondiep voor het anker ontoegankelijk koraalgrond. We vinden er eentje vlak bij de monding van het haventje. We liggen zo dichtbij dat we roeiend naar de kant gaan.
Via een steile weg omhoog staan we snel boven op Makatea. Het atol is duidelijk anders. Tussen lavarotsen zoals we die ook op het rif van Rangiroa zagen, groeien weelderige tropische planten. We hebben ons bezoek niet van te voren aangekondigd. Anders zouden we met de burgemeester een tour over het eiland kunnen maken. Het eiland is niet zo groot dus we besluiten het zelf te ontdekken omdat hij net vertrokken is met 6 andere zeilers. Jarenlang bestond hier een bloeiende fosfaatindustrie. Nu is het historie. Oude machines zijn achtergebleven en staan te verroesten. Uitzichten over zee worden ontsiert door afgebroken betonnen bouwwerken.
In het piepkleine dorp vind je alles wat je nodig hebt om voor een dorp door te gaan: een kerk, een winkel, een school, een postkantoor, een sportveldje en zelfs een pension. En dat op een eiland waar zo’n 80 mensen wonen. Alles is dicht want het is zondag. We lopen door de hoofdstraat. Er zijn 2 straten dus je kunt hem missen. Ik geef mijn ogen de kost. Het is stil. Iedereen geniet van zijn zondagse rust. Vanuit huizen worden we vrolijk begroet en welkom geheten op het eiland. Onder een afdakje langs de straat zit een man. Om hem heen liggen pakketjes. Een soort poppetjes. John is doorgelopen. Geen interesse in souvenirs. Maar ik ben nieuwsgierig. Ik sta stil en kijk eens goed.
De poppetjes zijn half ingebakend. Twee kleine armpjes steken er bovenuit. Het hoofdje is vreemd. Tot ik herken wat ik zie. “John,” roep ik, “het zijn kokoskrabben!” Dan pas begroet ik de man pas echt. Hij is wel in voor een praatje. En legt me uit wat ik zie. Wat ik aanzie voor de kop is de staart van het dier. Ik tel er een stuk of tien. Als ik vraag of het niet gevaarlijk is om ze vangen zegt hij dat hij het al jaren doet. En wuift het idee dat het gevaarlijk zou zijn weg. Hij bewaard ze in betonnen bakken met een zwaar deksel. Ze zijn zo sterk dat ze lichter materiaal op kunnen lichten en zo kunnen ontsnappen. De man pakt ze in want vanavond komt er een schip die ze meeneemt naar Tahiti. “Als je daar in een restaurant een kokoskrab bestelt dan komt tie van mij.” zegt hij trots. De man werkt ondertussen door. Behendig pakt hij een krab op. Hij stopt het uiteinde van een pandalusblad tussen de grote klauw. De krab maakt het de man gemakkelijk want onmiddellijk sluit de krab zijn klauw. Hij brengt het blad naar de andere. Vrijwel automatisch pakt de krab het blad vast. Daarna is het een kwestie van wikkelen. Nu de gevaarlijke delen ongevaarlijk zijn, is het zo gedaan. Ik hou me een beetje van de domme. “Waar zit nou zijn hoofd?” Ik heb het dier nog niet goed kunnen bekijken. De man wijst het nog eens aan. Maar ja dat zit onder het blad en ik kijk een beetje onnozel. De man pakt een krab die met alleen touw vast gebonden zit. Deze is onverkoopbaar omdat er maar 1 klauw aan zit. Hij bevrijdt het dier en zet het op een palmblad. De man weet duidelijk wat hij doet. Ik niet. Ik verwacht dat het beest meteen de benen neemt. Het blijft echter rustig zitten en poseert voor mijn camera. Makatea is beroemd om zijn kokoskrabben. Ze zouden verrukkelijk moeten zijn. Een echte delicatesse. Wij hebben eerder tijdens deze reis besloten deze dieren niet te eten. We hebben ze al wel gezien. Gelokt met verse kokos in de bomen waaronder ze leven. ’s Nachts komen ze uit hun beschermde hol op zoek naar eten. Met een zaklamp zagen we ze zitten waar we het lokaas gelaten hebben. Ze waren zo bijzonder mooi. Blauw en klein. Te klein en te mooi om ze eten. Deze krabben hier voor me zijn zo 4 à 5 jaar oud. Als ik vraag hoe groot ze kunnen worden wijst hij de lengte van zijn arm aan. Alles van het dier kun je eten op de harde buiten kant na dan. De kwaliteit van deze Makateese krabben komt omdat ze anders dan overige atollen niet in het zand leven. Hun maag is daardoor schoon en dus direct eetbaar. Anders zou je de krab een maand lang kokos moeten voeren om ook de maag van het dier te kunnen eten. “Comme ca foie gras. Delicieus,” volgens zijn vrouw.
We vervolgen onze weg. De uitzichten zijn wonderlijk. Al die puntige scherpe rotsen zijn onbegaanbaar toch vinden planten hun weg om te wortelen. Het is bijna niet voor te tellen dat dit landschap ook bij de ander atollen gewoon was en allemaal al verzakt is.
Wat een plaatjes weer! En een spannende entree. Een schat die zich niet zomaar gewonnen geeft. Super stoer dat jullie de pas getrotseerd hebben en deze vol vertrouwen opgezocht hebben!
2222 dagen onderweg! Prachtig
Weer genoten van je verhaal