RHAPSODY

ruig

“You really roughing it, guys!” In de gemeenschappelijke keuken is het een drukke bedoening. Pannen staan op het vuur en borden worden uit de kast getrokken om de tafel te dekken. Nog een paar minuten en ons avondeten is klaar. De tijd tussen het klaarmaken en eten wordt opgevuld met verhalen met medekokers. Een uurtje geleden hebben we onze tent na een hele dag regen toch maar weer op een camping opgezet. De zon laat zich volop zien en zodoende is het weer kampeerweer. Onze gesprekspartner is vanwege datzelfde weer en kou van die dag in een huisje gaan slapen. Hij kijkt ons respectvol aan. Hij heeft net gehoord dat we niet alleen kampeerders zijn maar ook wereldzeilers. “You are truly living your lives,” gaat hij verder. Het is gek maar we staan er eigenlijk niet meer zo bij stil dat we onze reis met de boot over oceanen voor landrotten en landreizigers speciaal en uniek is. Normaal gesproken bevinden we ons in een gezelschap van zeilers, die allemaal dezelfde oceaan hebben getrotseerd. Dat is een onderdeel van ons leven. De man zelf blijkt ook niet zo gewoon. Hij heeft namelijk net zijn baan opgezegd om voor onbepaalde tijd of tot zijn geld op is door Nieuw Zeeland te reizen. Hij is niet de enige die zo reageert. “Hoe lang zijn jullie in New Zeeland?” is zo’n beetje de meest gestelde vraag die landreizigers aan elkaar stellen. Lang niet altijd vertellen we alles om geen afbreuk te doen aan andermans droomreis. Soms waren de omstandigheden goed voor mooie gesprekken. In een hostel hingen de backpackers aan onze lippen. Ze hadden wel over wereldzeilers gehoord maar nog nooit in het echt gezien. Alsof we exotisch wild zijn. Ergens in een berghut ontmoetten we een stel waarvan hij wil gaan zeilen. Zij, een Nederlandse, nog niet echt. Ze greep haar kans en liet een wandeling met haar kinderen lopen om mij uit te horen over het leven op zee. Wie weet zeilt ze over een paar jaar ook.

Roughing it betekent zoveel als je leven te leven zonder al te veel bezittingen en comfort achter je laten. Als ik er nog eens over nadenk doen we dat inderdaad al een aantal jaar. Nu we met de tent weg zijn realiseer ik me des te meer hoe handig en comfortabel het is om ons varende thuis overal mee naar toe te nemen. Vrijwel elke avond is het toch wel een gedoetje met die tent. De eerste camping was zompig nat. Uitzicht op een 20tal omgevallen bomen. “Geen elektriciteit,” schreef de dame van de kampeerplek. Niet erg dacht ik. Het betekende ook geen warme douche, geen doortrekkende wc en vers drinkwater wanneer de generator uit is. Met een emmer spoel ik de wc door in een donker toilet. Cycloon Gabrielle heeft met haar wind en regen flink huisgehouden. Onze tent was een koopje. Als we het opgezet hebben vragen we ons af of die tegen het ruige weer van de afgelopen dagen bestand zal zijn. In het slaapgedeelte zitten ramen die je kunt openritsen. Handig met warm weer dan tocht het lekker door. Het doek is enkel vastgezet met een klein stukje klittenband. Een windvlaag en de boel waait open en de regen heeft vrij spel. De volgende dag bind ik er maar touwtjes aan zodat we droog blijven, mocht het gaan regenen. Droog blijven we sowieso niet. De nachten zijn koud. Het condens zo zwaar waardoor er een regenbui ontstaat aan de binnenkant van de tent. Vooral niet bewegen als ik niet door druppels water gewekt wil worden. Niet alleen alleen de weersomstandigheden is een uitdaging voor onze tent, zo ook de grond voor onze haringen. Veel kampeergrondjes bestaan uit een dun laagje aarde met daar onder een flinke laag grind. We prikken meerdere keren in de grond in de hoop een doorgang te vinden tussen de opeengestapelde steentjes. Onze lichtgewicht haringen buigen bij de minste weerstand krom. Veel dieper dan zo’n 10cm in de grond gaan ze ook niet. Zodra we in een grotere stad zijn gaan we op zoek naar een kampeerwinkel voor geschiktere. Tot die tijd zoeken we de meest beschutte plek uit die er is. Scheerlijnen binden we vast aan struiken en bomen.

Bij Mount Cook gaat het mis. Het is een prachtige zomerse dag. Weliswaar begonnen met dichte mist maar gedurende de ochtend trekken de flarden mist op. Prachtige vergezichten met vers besneeuwde bergtoppen vormen tijdens onze autoreis urenlang ons decor. Als we ons eindbestemming naderen zien we in de verte de bui al hangen. Vol goede moed rijden we richting het gebergte met zijn eeuwige sneeuw. “Die bui zal straks toch wel over zijn? We hebben nog een uur.” We rijden steeds meer de zwaarhangende wolkengordijn tegemoet.

Het turquoise blauwe water van het meer neemt langzaam maar zeker het humeur van de bui over. Grijs. Wolkenpartijen ontnemen ons het zich op de ruige bergtoppen. Eenmaal aangekomen op het kampeerterrein laat de zon zich net lang genoeg zien om de tent droog op te zetten. Door de eerdere opgedane kampeerwijsheid zetten we onze tent op de best mogelijke plek. Veel keus is er niet. Niet in het open veld. Wel op gras. We vinden een randje gras, beschut achter een heg. Hopende dat daar de wind vandaan zal komen. We hebben haast want zwarte wolken nemen steeds even een kijkje over de berg wat we aan het doen zijn. Klaar om aan te vallen.

Ook hier geen vrije doorgang voor onze haringen en we verstevigen ze met stenen.Scheerlijnen zetten we vast met een grote bergkeien. “De tent zal niet wegwaaien,” tevreden kijken we elkaar aan. Trots op het resultaat. De buurman schudt zijn hoofd: “That is a big tent.” Hij heeft gelijk. We vallen erg op. Zo’n stahoge tent heeft niemand. De rest slaapt in kleine een meter hoog tenten, autoslapers of in campers. Misschien hadden we meteen al moeten weten dat we hier beter een hostel hadden kunnen nemen. Maar ja niets is heerlijker dan slapen in de natuur. Zeker hier waar donderende geluiden uit de gletsjers komen.

Het mooie weer van de ochtend verleidde ons om te barbecueën. Nu aan het einde van de middag waait het best wel en te hard om onze Cobb te gebruiken. Niet voor onze tent die houdt zich staande. John oppert om een eindje terug te rijden naar een van de vele parkeerplaatsen langs de weg. Ik kijk in de verte en zie dat daar de zon nog steeds uitbundig schijnt. We komen bedrogen uit. Te harde wind waar we ook stoppen. Eenmaal terug bij de tent regent het hard, is het koud en bijna donker. We koken binnen in de gemeenschappelijk schuilhut en gaan vroeg naar bed. Van slapen komt niet veel. De wind giert tussen de bergen. Van ver hoor ik het geluid aanzwellen. Van links dan van rechts. Alles klappert en ritselt. Regen klettert tegen het tentdoek. Een hels kabaal. Dan grijpt een valwind zijn kans. Venijnig hard komt het onze kant uit. Het tentdoek veert naar binnen en ligt vrijwel plat over me heen. Met man en macht duw ik de gebogen stokken terug en de tent staat weer rechtop. Opgelucht halen we adem. Dan, ongenadige, een windvlaag uit tegenovergestelde richting. Nu moet John zijn best doen om de tent van zijn lijf te houden. Daarna is het weer rustig. Tot de volgende valwind. Allebei steken we ons hand uit om de tent op zijn plaats te houden. Daarna horen we een raar soort geflap die blijft aanhouden. Ook met weinig wind. Ik graai in het donker naar de zaklamp. Het licht geeft helderheid. Voor ons ligt een gedeelte van de tent plat. De voorste boog heeft het gegeven. Met een rare knik zachtjes na te trillen van wat hem overkomen is. Zonder lang na te denken besluiten we om de boel in te pakken, in de auto te gooien en zelf op de voorstoelen te gaan slapen. De dag daarna blijken we niet de enigen te zijn die verjaagd zijn. De gebroken tentstok wordt gespalkt met tape uit de verbandkist. Gaten in het doek krijgen een pleister. De tent moet nog zeker vier weken mee. Onze beloning voor deze roerige nacht is groot; een blauwe hemel straalt ons tegemoet. Een schitterend contrast tegen het wit van Mount Cook.

Ruig. Zo zou je de natuur van Aotearoa, Nieuw Zeeland, kunnen omschrijven. Hoewel er veel gecultiveerd is, grote melkboerderijen, heuvels vol met bosbouw, moderne architectuur, nieuwe woonwijken, zijn er prachtig ongerepte gebieden. Gebieden die alleen te voet te ontdekken zijn. Gebieden waar je niet wandelt maar aan tramping doet. Een ruige vorm van wandelen. Het ruige zit m vooral in waar je je voeten neerzet. In water, over en op rotsblokken, door modder, onder omgevallen bomen, steile hellingen, glijden en glibberen is niet ongewoon op je pad. Maar ja daar krijg je ook wat voor terug. Prachtige vergezichten en strakke bilspieren.

Zelfs de ferrytocht van het Zuidereiland naar het Noordereiland terug is ruig. Vijf meter hoge golven. Het boegwater ruist horizontaal voorbij de ramen. Iedereen zwalkt door de boot en doet alsof er niets aan de hand is. Een ijsklontje moet ons afleiden en voorkomt dat men zeeziek wordt. Zelfs het personeel is onder de indruk. We hebben nog geluk; we zijn de laatste boot die uitvaart. De volgende dag is de boot uit de vaart door de onstuimige zee. Door vertraging van de ferry en de omweg om het weer te mijden, komen we om half 3 ’s nachts aan op de camping. Het giet onophoudelijk. Het waait ook. Geen van ons tweeën waagt langer in dit hondenweer te zijn dan het loopje naar de wc. Dus opnieuw een nacht in de auto slapen.

Het goede van deze regenval is dat op hogere gelegen delen sneeuw valt. Al vanuit de verte zien we de volgende dag de vulkaan met een helder witte kraag. Een plaatje tegen de blauwe lucht. De camping, midden in de natuur van Tongariro national park,is klein en heeft een prachtig uitzicht op de omringende vulkanen. Op een enkele camper na is er niemand. Perfecte beschutte plekken voor het uit zoeken met zacht gras. Een privébad in de vorm van een rivier. De kookhut is ideaal. Kortom een grandioze plek. Zodra de tent staat, trekken we onze trampingschoenen aan en maken diezelfde middag nog een tocht door ruig landschap. Je weet het hier nooit met het weer. Ze zeggen niet voor niets dat je 4 seizoenen op 1 dag kunt hebben. De witte kraag smelt als sneeuw voor de zon.

’s Nachts is het koud. Niet zomaar koud. Het was eerder koud maar nu is het echt koud. De wolkjes die ik uitadem zouden bijna in sneeuwvlokjes op me neerdalen. Dik aangekleed liggen we in de aan elkaar geritste slaapzakken. Daar bovenop ligt een deken. Een sjaal om en een capuchon op. Als we willen omdraaien spreken we dat af zodat zo min mogelijk warmte ontsnapt. ’s Ochtends is de tent stijf bevroren. Condensdruppels zijn vastgeplakte ijsdruppels. Aan de buitenkant is het blauwe doek wit van de rijp. De tent afbreken is geen pretje. Ik kan me niet herinneren wanneer ik zulke verkleumde handen van de kou heb gehad. Pijnlijk rood hou ik ze voor de warmte blazer van de auto.

Amper een paar uur later na mijn vurige wens dat ik handschoenen bij me had, lopen we in een t-shirt te puffen in een geothermisch landschap. Nu geen pluimen van de kou maar hete stoom uit het binnenste van de aarde.

“You really roughing it, guys” zegt de man als hij ons tentavontuur heeft aangehoord. Het eten is intussen klaar en kunnen we met zijn allen aan tafel.

‘Of all the paths you take in life, make sure a few of them are dirt.’ -John Muir-

2 gedachtes aan “ruig

  1. Ina

    Een meer die het humeur overneemt, fantastisch gevonden!
    Jullie tentavontuur zo herkenbaar, behalve dan die van rijp en ijspegels.
    Maar heeft de tent het 4 weken uitgehouden?
    Gelukkig weer op je boot.
    Liefs

  2. harry van der vis

    Ik dacht dat Noorwegen me seizoenwijs had gemaakt met zijn snelle weerwisselingen per dag, maar wat jullie meemaakten is de overtreffende trap. Wel de moeite waard, in ieder geval geniet ik van jullie verhaal en de foto’s