Een vliegende mierenbrigade heeft onze boot als hun nieuwe basis uitgekozen. Het zeil dat ter reparatie in de kuip lag, zat er mee vol. De kajuitingang staat altijd open. Het bezetten van onze boot is zo een makkie. Een ware invasie van mieren. Onzichtbaar houden ze zich schuil. De dagen daarna vind ik ze op allerlei plekken. In een zakje snoepgoed, oude lolly’s, die ik bij nader inzien toch niet aan kinderen wilde geven. In een vergeten bonbon. In de honingpot met een niet passende deksel. Altijd op een donker plekje. Overdag zie ik ze namelijk niet. Nergens marcherende mieren. Geen geoliede machinemars recht op hun doel af. Geen spoor. Onvindbaar. ’s Nachts moet ik vaak een keer naar de wc. Wanneer ik het licht aan doe, zie ik ze rennen, vluchten, schuilen voor het zoeklicht. Voor het licht hoeven ze niet bang te zijn. Wel voor mij. Ik ga in de tegenaanval. Een voor een druk ik ze dood. Angstzweet klotst in hun oksels want ik ruik plots een onbekende geur. Een waarschuwingsgeur van dood en verderf blijkt het. Als een dwaas rennen ze vervolgens rond, verspreiden zich, trekken zich terug of houden zich dood.
Ik weet wel mieren zijn nuttige en bedrijvige dieren. Buiten. Niet binnen. Niet bij ons aan boord. We proberen het zoveel mogelijk te voorkomen. Groente en tassen worden meestal gecontroleerd op kruipende wezens. Beestjes die zich vliegend aandienen is echter niet te voorkomen. Mijn zoektocht is bijna neurotisch te noemen. Dit komt omdat we naar Australië gaan. Dat land is zeer streng en duldt geen indringers. Geen verstekelingen zoals zij het noemen. Bij een vondst wordt deze meegenomen en onderzocht in een lab. Mocht blijken dat het insect een exotisch vreemde eend is, wordt de gehele boot insectvrij gemaakt op onze kosten. Daar zit ik niet op te wachten.
Die honingpot is echt een mierenlokker. Heel wat mieren drijven dagelijks in de honing. Blijkbaar zijn de verkenners met goed nieuws thuisgekomen en hebben ze vele werksters naar het land van melk en honing geleid. De eersten haalde ik er nog uit maar deze bezetting is gewoonweg te groot. Gewonnen geef ik me nog niet. Ik besluit de pot als lokaas te gebruiken en zet het op het aanrecht om zo de mieren in de val te lokken. Wat de mieren niet weten is dat ik bakpoeder heb toegevoegd als gif. De eerste dag ziet het zwart. Daarna blijft de pot onaangetast. Triomfantelijk denk ik dat ik ze te pakken heb.
Tijdens onze overtocht richting Down Under gaat mijn zoektocht noodgedwongen door. Want verdwenen zijn de mieren allerminst. Ik vind ze op het mes van de chocopasta. Als ik een boterham afsnijd, wemelt het van de mieren. De gaten in het brood zijn gevuld met zwarte beestjes omdat de brooddoos niet goed afgesloten was. Mijn leeggedronken chocolademelk mok zit vol smullende mieren. Groenteafval loopt letterlijk weg. Ik voel ze over mij heen kruipen als ik in mijn kooi lig. Dit kruipend diertje wordt nu echt een fobie. Elke nacht ben ik op jacht. Gek word ik ervan. Tot mijn ergernis zie ik ze, zo nu en dan, ook overdag. Op het aanrecht, in de kast en opbergruimtes. Tot nu durfden ze alleen in het donker tevoorschijn te komen. John kijkt gelaten toe met een ‘het-zal-allemaal-wel-meevallen-gezicht’.
De dame van de biosecurity in Bundaberg doorzoekt onze boot. De douane is al geweest. Een vluchtige blik werpt ze op de spullen die ik haar aanbied. Een enkele kast gaat open. Het meeste heeft ze al gauw bekeken. De boot is werkelijk om door een ringetje te halen. Voor vertrek is er alles aangedaan om de boot spik en span eruit te laten zien. Achter en naast het fornuis is het blinkend schoon. Onder het zeilen heb ik zo goed en zo kwaad als het ging, alle kasten nagekeken, opgeruimd en schoongemaakt. Tot nu toe valt de inspectie allemaal wel mee. Tot ze mijn geweven tassen wil zien. Die heb ik zelf al een aantal keer leeggeschud mocht een onverlaat het gekraakt hebben. Ik ben er redelijk zeker van dat er niets in zit. Rebecca doet dit met professionele ogen. Keurig schudt ze het uit boven onze witte keukenblad. Tot mijn grote schrik zie ik iets zwarts op het aanrecht vallen. Rebecca babbelt er vrolijk op los over het beestje waar ze naar op zoek is. Nu heb ik een leesbril nodig maar zelfs zonder bril zie ik een dode mier. Rebecca kletst lekker door en ik hum op het juiste moment. Ondertussen bedenk ik wat ik kan doen om ongezien de mier weg te halen. Zal ik mijn vinger er op leggen? Nee dat valt op. Blazen? Nee dat is idioot. “Really?” babbel ik vrolijk met Rebecca mee terwijl een storm aan schietgebedjes door mijn hoofd gaan. Rebecca geeft de tassen terug aan mij. “All good,” zegt ze. Ze raapt haar spullen bijeen, legt uit dat ze een rekening stuurt en het automatisch afgeschreven wordt. Als ze bijna van boord is, vraagt ze op de valreep: “Jullie hebben geen mieren hè?” “Nee hoor,” zeg ik nonchalant. Rebecca stapt verder, zegt vrolijk gedag en gaat naar de volgende boot. Opgelucht haal ik adem. De mieren blijven weg. Ik zie ze niet meer. Zou ik ze dan toch allemaal te pakken hebben?
In het donker komen we thuis van een gezellige barbecue. Ik plop het licht aan. Direct vallen ze op. Op het mes. Op het bord, de snijplank, op de muur. Echt honderden terwijl wij lekker gegeten hebben, deden de mieren zich te goed aan dit feestmaal. In een wanhopige poging probeer ik ze allemaal te pakken te krijgen terwijl ik hun spoor volg. “Daar!”John kijkt aan de andere kant van de muur. Niets. Spoorloos verdwenen. We hadden geen zin om voor de barbecue de afwas te doen. “We ruimen na afloop wel op,” zeiden we. Nou, een ding is zeker. We weten wel dat we een hoop mieren hebben maar nog steeds niet waar de verdraaide hoop is.
Ik deel mijn mierenwanhoop met een Duitse zeilster. “Een mengsel met Borax,” zegt ze. Dat werkt als een tierelier. We zoeken in de winkels maar kunnen het spulletje niet vinden. Later horen we opnieuw over Borax van een Australische zeiler. Een starter op zeilgebied maar een ware mierenverdelger in zijn huis. Hij stuurt diezelfde avond nog het recept. In een grote supermarkt vinden we wat we zoeken. Borax. Als een ware apotheker mengt John poedersuiker, borax en wat water tot een mooi glazuur. Het heeft een onvoorstelbare aantrekkingskracht. Nog voordat we naar bed gaan, wemelt het van de mieren. Als een snel lopend miertje moeten de verkenners het nieuws naar het nest hebben gebracht. Twee druk belopen routes over de witte wanden naar het plafond. Ik moet mijn handen op mijn rug houden om ze niet meteen te doden. Het is namelijk de bedoeling dat dit goedje in nest gebracht wordt en daar gegeten wordt door de rest. Ik kijk naar de bakjes. Keurig naast elkaar zitten ze te eten. Bijna aandoenlijk. Net of we een mierenfarm begonnen zijn. Ik begin een beetje wroeging te krijgen. Nu smullen ze nog maar straks betalen ze een hoge prijs voor deze lekkernij. De dagen daarna zie ik een paar mieren. Veelal dood. Mogelijk hun nest ontvlucht waar een ware ramp heeft voltrokken. Nu is het stil. Geen mier meer in het afval. Geen mier op een achtergelaten mes. Niets. Ik denk dat wij ze nu allemaal te pakken hebben. Na 3 maanden. Eindelijk.
“Ants in the house seem to be, not intruders, but the owners.”
–Marjorie Kinnan Rawlings–
Die mieren haha. Gelukkig nam jullie ‘hoop’ tot verdelging het over en hebben ze het ruime sop gekozen! Toch weer een avontuur die je vast niet had willen missen haha!
Wat een nachtmerrie al die mieren.
Wat een narigheid met al die mieren. Normaal zeggen we Nuttige beesten maar dat zou ik in jullie geval niet uit mijn mond kunnen krijgen . Mooi dat het gelukt is om ze kwijt te raken