RHAPSODY

in een klein hoekje

“We klaren ergens anders wel uit. Dan houden we een aantal mogelijkheden over om onderweg diesel te tanken.” Ik knik. Het lijkt een goed plan. Het laatste stuk van Kalimantan naar Maleisië is nog een eind. Voor het mooie zijn we al aan de late kant in het seizoen. Het is nu begin december. Gedurende de maand november hadden we al moeten gaan. De kans op noordwestenwind wordt alsmaar groter. Dat is uit de richting waar we heen willen. Heel onhandig als dat onze wind is. Dat betekent namelijk tegenwind. We wilden Kalimantan en de orang-oetans voor geen goud missen. Dus hebben we de gok genomen dat het weer ons nog een paar dagen gunstig gezind zou zijn.

Het voorspelde weer lijkt redelijk. Halve wind 15 knopen naar Belitung. Daarna lijkt het rustiger te gaan waaien. Voor de zekerheid vraag ik zeilers naar de omstandigheden op de ankerplaats in een noordwestenwind bij Belitung. “Niet al te best,” schrijven ze terug. Mijn vermoeden wordt hiermee bevestigd. Geen plek om te zijn bij wind uit die richting. In dat geval zullen door moeten varen naar Batam.

Tegelijkertijd met een boot uit Denemarken lichten we ons anker. Stroomafwaarts naar open zee. Een zwakke bries in ons zeil. Een waterig zonnetje. We schieten lekker op. Binnen een paar uur zijn we de rivier van Kumai uitgevaren. De zeilen zijn getrimd naar de wind en zijn op weg. Net als we rustig achterover willen hangen, komt er een kink in de kabel. Aan de horizon doemt een pikzwart wolkengordijn op. Het schuift alsmaar dichterbij. We hopen nog dat de bui achter ons langs gaat maar dat doet het niet. Binnen een paar seconden is het rustige zeilweer veranderd in een wild west avontuur. Vlug halen we de genua weg en rollen we de veel kleinere kotterfok uit. Het grootzeil is al twee keer gereefd. De Denen liggen niet ver achter ons. Met blote oog zijn ze door het zware regengordijn niet meer te zien. Op de AIS zien we dat ze 180 graden omgedraaid zijn. Niet in staat om tegen de wind in te gaan. “Wat doen wij?” vraag ik John. “Terug? Of door?” We kiezen voor doorgaan. Natuurlijk. Het wordt het begin van een memorabele lange zeilreis.

De stroming is sterk en vertraagd onze snelheid aanzienlijk. We gaan zo’n drie knopen door het water. We hebben zelfs de motor bij gezet om dat tempo te kunnen halen. Na anderhalve dag zeilen, hebben ons dagdoel van gisteren nog steeds niet bereikt. We zeilen langs grillige ondieptes. We moeten onverhoopt overstag omdat de stroming ons weg zet in de verkeerde richting. Ons humeur zakt bij elk overstag verder in. De afstand naar onze eindbestemming wordt nauwelijks korter. Net na zonsondergang, net als het donker is gebeurd het. Ik ben binnen. Op de bank. Lang uit, uit de rusten. Ik hoop snel in slaap te vallen. Plotseling is alles in rep en roer. Een onverwachte bui verandert de wind pijlsnel van 10 naar 35 knopen. John probeert de genua een paar slagen binnen te halen maar in plaats daarvan schiet het los. Binnen hoor ik alles vreselijk tekeer gaan. De boot schudt en schokt door de krachten van het heen en weer vliegende voorzeil. John probeert voor de wind te varen om zo het voorzeil gemakkelijker binnen te kunnen halen. Ik schiet het bed uit en kom hem te hulp. Ik neem het roer over en zorg dat de wind in het grootzeil blijft blazen. Het inrollen van het zeil gaat moeizaam. “Wat doe je,” schreeuwt John opeens. Ik ben, uit angst om te gijpen, toch weer teveel in de wind gaan sturen. Zo kan John het zeil niet binnenhalen. Ik stuur wat bij zodat we meer voor de wind gaan. Dan, in een split second, hoor ik de overloop schuiven. En dat hoort niet. Te laat om te kunnen corrigeren. In een paar tellen gebeurt er veel. Heel veel. We gijpen met een enorme klap. Het zeil met de grootschoot en de overloop stuiven met hoge snelheid op mij af. Ik kan geen kant op. In een reflex duik ik met mijn hoofd onder de buiskap. Veilig. Ik kan niet voorkomen dat de grootschoot mij vol tegen mijn ribben raakt. Ik sla door de klap naar achter en kwak hard tegen de kuiprand aan. Ik gil het uit van de pijn. Van gekkigheid en niet wetend wat te doen, spring ik op. “Ik kan niets meer! Ik kan niets meer, je moet alles alleen doen!” schreeuw ik hysterisch. Als een wervelwind drentel ik door de boot. Op zoek naar iets dat me verlichting geeft. Ik ga op de bank liggen maar dat verergert de pijn. Ik voel mijn ribben rollen over het kussen. Ik ga op een kuipstoel zitten en lijk rust gevonden te hebben. Maar dat is John’s plekje tijdens de wacht. Dan heeft hij geen goede plek. Ik sta weer op niet wetende wat te doen. De pijn is ondraaglijk. “Terug. We moeten terug,” gil ik. Ik pak onze hoofdkussens en gooi ze aan de lage kant op de bank. Ik nestel me tegen de kussens aan. De pijn stabiliseert zich iets. Het lijkt mijn plek te worden voor zolang deze tocht duurt. “Sorry John, ik kan je niet meer helpen. Je moet alles alleen doen.” huil ik zachtjes. Ik voel me schuldig. Juist nu in dit weer moeten met ons tweetjes zijn. “Of teruggaan,” opper ik. “We kijken wel hoe we deze nacht doorkomen,” is Johns antwoord. Ik weet wat hij denkt. Terug betekent dat ik niet meer weg durf. En daarbij, gebroken ribben moeten vanzelf herstellen. Daar doen ze niks aan. “Dat wordt dan in Kumai zes weken wachten,” hoor ik John zeggen” Wat ik niet echt zie zitten. Dus varen we door. Vele pijnstillers worden geslikt. Ik ben letterlijk geknakt. Ademhalen doet pijn. Praten gaat ongemakkelijk. Niet bewegen. Ik kan alleen maar zitten. Opstaan lukt me niet alleen. De pijn is te gemeen. Na drie dagen mag John mijn rug bekijken. “Voorzichtig!” John doet zachtjes mijn shirt omhoog. “Ik zie een bult en daaronder een kuil. Dat klopt niet,” merkt hij ernstig op. Een duidelijk verschil tussen mijn rechter- en linkerkant van mijn lijf. “Komt dat nog goed?” piep ik. Vol zelfmedelijden zie ik mezelf als Quasimodo door het leven gaan. Een ongeluk zit in een klein hoekje, zeggen ze. Nou, ik zat precies in dat kleine hoekje.

De tocht wordt verschrikkelijk. Belitung slaan we over. Ik kan met deze ribben niet in de bijboot stappen. Het strand is aan lager wal door de noordwestenwind. Dat betekent grote golven die op het strand stukslaan. Normaal gesproken zou landen met het bijbootje al een opgave zijn. Uitstappen is met deze pijn onmogelijk. Laat staan dat ik in staat zou zijn om het bootje het strand op te tillen. Dus varen we door. De diesel wordt schaars. We maken ons zorgen. John rekent uit hoeveelheid uren wij er nog mee kunnen varen. En hoeveel we zeker voor het einde, het laatste stuk, over moeten houden. We zeilen nog steeds dubbel gereefd om de vele onberekenbare buien veilig te doorstaan maar komen dan niet tegen de stroming en de golven in. Daarbij hebben we de hulp van de motor nodig. Golven die veel hoger zijn dan bij de wind horen. Dat niet alleen. Het zijn golven die irritant kort op elkaar volgen. Bij elke bui gaat er meer stuk. De SSB radio maakt geen contact met een walstation. Dus geen nieuw weerbericht. De antennedraad van de marifoon en AIS is los. Vleerhonden hingen in Bawean met zijn tienen aan de kabel. Wegjagen had geen zin. Provisorisch heeft John het gemaakt op de deinende Rhapsody. Dat is duidelijk niet afdoende geweest. Zachtjes tingelt de kabel tegen de mast. De bimini met het zonnepaneel is gescheurd. Het paneel moet er eigenlijk af om erger te voorkomen. Een peddel is van het dek afgespoeld. De schoot van de genua is bijna door geschavield. Een ongeluk komt nooit alleen.

En al die tijd houdt John de wacht met korte slaapmomenten. Zijn wekker gaat om de 20 minuten. Ik hou het in de gaten of hij echt ook naar buiten gaat. Ik kan toch niet slapen van de pijn. Op tablet kijk ik mee of er schepen in de buurt zijn. Doordat we geen antenne hebben kunnen we geen andere boten waarnemen. Zij ons ook niet. Pas op een halve mijl afstand verschijnen ze op de plotter. De radar hebben we als extra hulpmiddel ingezet. Op de tablet zie de radarbeelden verschijnen als rode vlekken. Ik kan ze als boten herkennen, aanklikken en volgen. Zo kan ik John inlichten èn waarschuwen. Voor het eerst hebben we vooraf de familie niet ingelicht. Ik maak me zorgen want we zijn niet te volgen. We kunnen geen berichten versturen. Niemand weet waar we zijn. Oproepen via marifoon gaan niet ver over het water. Ik kan alleen in mijn hoekje blijven zitten en zo min mogelijk bewegen. John laat me ter afleiding filmpjes zien van Najib Amhali. Geen succes. Ik moet zo lachen. Dat gaat niet. Keihard afgestraft. Lachen doet verschrikkelijk pijn. Toch kan ik het niet stoppen. Lachen gaat in huilen over. En ook dat doet pijn. Vreselijk veel pijn. Ik kan niet hoesten, kan niet hikken en niet diep ademhalen. Alles wat ik doe, doet pijn. Zelfs als ik mijn teen beweeg voel ik het in mijn ribben. En al die tijd zeilt John in zijn eentje. John kookt en ik zit daar maar. John bakt brood en ik zit. John gaat overstag en ik zit daar. John heeft zelfs de reserve antenne opgeduikeld terwijl ik daar maar zit. John helpt me zelfs naar de wc en daarna ga ik weer zitten. John regelt alles en ik zit daar maar. In mijn kleine hoekje. Mijn blauwe plekken worden groter en kleurrijker.

We zijn inmiddels al zo’n zeven dagen onderweg. Normaal gesproken hadden we allang onze bestemming bereikt. “Ik moet bijvullen,” roept John. “De diesel raakt op.” Op het dek staan vier volle jerrycans. Met dit weer en onder deze omstandigheden is bijvullen geen optie. Het is te ruig. “En daar gaan we heen om te ankeren.” John wijst me de plek aan. Beiden zijn toe aan een stop. Even rust. Even geen beweging. Even geen vermoeiende wachten voor John. Even helemaal niks. Slapen is wat we beiden willen. We verleggen de koers. We maken goede vorderingen totdat de vaart eruit gaat. Stroom die ons vertraagd. Een niet te bezeilen koers. Onze beoogde plek wordt onbereikbaar die dag. De moed zakt in onze schoenen. “We stoppen dan maar hier,” oppert John. “Dat halen we wel.” Deze ankerplek is onbewoond. De andere zou bij een dorpje zijn met internet. Hier dus niet. Geen contact met familie. Geen weerbericht. Maar we hebben die rust beiden nodig. Een dag langer door zeilen, is uitgesloten. Als de zeilen gestreken zijn en de motor uit is, valt er een rust over ons. We hebben de hele dag nog voor ons om de dingen te doen die we moeten doen. John dan. Op deze plek kan John alles aanvullen, repareren en vervangen. John schenkt de diesel uit de jerrycans beheerst in de tank. Een noodantenne wordt geïnstalleerd. En er wordt vooral uitgerust. Vanaf hier is nog 2,5 dag naar het beginpunt van de waterweg naar Batam, schatten we in. Het einde komt na acht dagen in zicht.

Bij het eerste licht vertrekken we. De dag begint met een waterzonnetje. De wind is redelijk. Het buiige weer is over. Het lijkt of dit keer de weergoden met ons zijn. Ook de stroming is minder sterk. We besluiten om één lange rak te maken en zo onder de beschutting van eilanden te komen. Tenminste dat hopen we. We buigen door de stroom dit keer naar ons doel toe in plaats ervan af. “Zal het ons eindelijk mee zitten?” Wanneer de avond valt, wordt het duidelijk. Morgenochtend vroeg komen we bij de drukke waterweg. Niet 2.5 dag maar anderhalve dag. Opgelucht haal ik adem. Niet te diep want dat doet pijn. We hoeven dan alleen nog naar naar de marina te varen. Als we in de bewoonde wereld zijn, stuur ik een bericht naar de marina. Ik vertel onze geschatte aankomsttijd en leg uit dat we hulp nodig hebben. Ik probeer nog meer te versturen, maar wat een frustratie, dat gaat niet. We hebben geen tegoed meer. Het lukt John niet om online de simkaart op te waarderen. Berichten naar de familie ter geruststelling moeten wachten. Het zit ons echt niet mee.

Zelden ben ik zo weinig buiten geweest als tijdens deze tocht. Ik heb ook geen idee van de dag en tijd. Ik roep de marina op met de losse marifoon. Ik hoor een vriendelijk stem uit het apparaat komen. Ze weten ervan. “Don’t you worry.” Ze komen ons tegemoet met een kleine boot. Niet veel later stapt een man aan boord. Nog weer 10 minuten later en we liggen veilig in de marina met Singapore aan de overkant. Niet eerder ben ik zo blij geweest dat ik de boot af mag. Ik zou de grond wel willen kussen. Mijn ribben protesteren al voordat ik dat bedenken kan.

“een ongeluk zit in een klein hoekje, het geluk in de rest van de wereld”

– Loesje –

11 gedachtes aan “in een klein hoekje

  1. Tineke Hol

    Lieve John en Ada, o mijn hemel, dit blog leest als een steeds engere thriller! Over hoe snel iets zo mis kan gaan. Ik heb ook eens een rib gebroken en jij vast meerdere. Doet zo’n pijn! Maar jullie hebben je er toch doorheen geslagen. Nu weer bijkomen… hopelijk herstel je snel. Maar uit ervaring weet ik dat dat vele weken duurt. Sterkte.. nu weer genieten!

  2. Jaap

    Spannend verhaal hoor. Wow, wat zal je je ellendig gevoeld hebben Ada! Niets kunnen doen van de pijn en toch door moeten varen tegen alle elementen van het weer in. Gelukkig is John niet gek te krijgen!

  3. Ina

    We hebben de foto’s van de plekken gezien en dat was voldoende om je pijn te voelen, maar deze beschrijving maakt foto’s overbodig. Wat een misere. En John zo sterk in hachelijke situatie kan alles aan. Dikke knuffel voor jullie

  4. Tom

    Dit is geen gezellig dagje zeilen meer, dit is overleven in barre omstandigheden. Jullie hebben gelukkig een goed schip waar je op kan vertrouwen maar niet op de het weer waar zo plotseling in terecht komt. Bij het lezen van jullie verhaal voel ik de pijn van je gebroken ribben Ada, en dat zeer hevig. Ik hoop dat je snel hersteld en petje af voor John.

  5. Kees

    Petje af voor jullie, wat een avontuur. Ik hoop voor Ada dat de ribben weer snel genezen en er verder geen complicaties zijn.

  6. Harry

    We wisten natuurlijk al van je pijn maar ik kende niet het hele verhaal. Dit wordt een spannend fragment in de film die, wat mij betreft, over jullie uit gaat komen naar aanleiding van je prachtige schrijfwerk. Ik leef met jullie mee.

  7. Jacqueline

    Ondanks dat je het mij al verteld hebt blijft het een verschrikkelijke tocht.
    Gelukkig alles nu weer genezen. Maar wat moet jij je beroerd gevoeld hebben. Niks kunnen en zien dat er veel moest worden gedaan. En voor John trots op je broertje.
    Een knuffel voor jullie beiden.

  8. Riens en Ineke Elswijk

    Lieve Ada en John, wat een tocht was dat! Vreselijk. Kom je uiteindelijk aan en Dan is het leed nog niet geleden, je moet genezen en die gebroken ribben doen daar gewoon lang over met de vreselijke bijbehorende pijn. Lieve schatten we hopen dat het inmiddels beter gaat met jullie en met e doorelkaar geschudde Rhapsody. nliefs en sterkte van ons beiden

  9. Bertie Hermans

    Tijdens het lezen heb ik met je meegeleefd maar het kon jullie niet helpen.
    Zoveel ongemakken en dan zoveel pijn ik herken het, al had ik geen gebroken ribben maar gekneusde, toen ik uit de achterhut kwam en door een vreemde gooi tegen het fornuis werd gesmeten. reden een gebroken stag!
    Maar jullie hebben het samen gered, uitrusten, moed versamelen en weer verder.
    Jullie kunnen het!

  10. Adelheid Greven

    Wat een verhaal, ik krijg er de tranen in de ogen van. Ik ben zelf ooit achterwaarts het kajuittrapje af gesukkeld en met een smak zijwaarts ergens tegenaan geknald. Het was veel minder ernstig dan wat ik hier lees, maar genoeg om weken te voelen. Vooral die ademnood in het begin was zo eng. Wat zijn jullie hier sterk doorheen gegaan. Een bewonderenswaardig team, hoedje af! En vooral veel beterschap! Liefs van de sy Pat Panick crew.

  11. Tante Nel

    Lieve Ada en John
    Wat een beangstigen reis
    O Ada je ribben dat is vreselijk,
    Maar jullie zijn een fijn team
    samen , dan kan je heel veel aan.
    Liefs van Paul en Tante Nel