Als zeiler weet je dat er altijd iets kan gebeuren met het thuisfront. Vooral tijdens grote oversteken speelt dat door mijn hoofd. Soms is het diep weggestopt. Soms duikt het op en drijft het aan de oppervlakte. Hier in Australië lag het sluimeren, ergens vaag in mijn achterhoofd. Op de een of ander manier hield ik er rekening mee. Toen we het verdrietige bericht kregen, kwam het toch onverwachts; het overlijden van Johns moeder. Lang hoefden we niet over de beslissing om naar de familie te gaan na te denken. We wilden terug. We wilden er zijn voor elkaar. Rhapsody lag toevallig al afgemeerd in een marina. Een internationaal vliegveld ligt op 30 minuten afstand. Makkelijker en sneller kon niet. De plannen van ons vertrek uit Australië worden stil gezet en verdwijnen naar de achtergrond.
We stappen letterlijk het voorjaar in. Geur van de Nederlandse lente herken ik uit duizenden. Gelukzalig snuif ik deze friszoete bloemengeur op. Prille lichtgroene bladeren aan bomen en struiken doen bijna pijn aan mijn ogen.Voorjaarsbloemen bloeien weelderig in de tintelende voorjaarszon. De avonden zijn eindeloos lang licht. Ik merk nu pas hoe zeer ik dit seizoen gemist heb. Het weerzien met de familie voelt bekend vertrouwd. De tijd lijkt stil te hebben gestaan. De tussenliggende afwezige maanden van de afgelopen tijd, lossen gevoelsmatig op naar amper twee weken. Het afscheid van Johns moeder is emotioneel op de eerste zomerse voorjaarsdag. Zo’n dag waarvan ze zo kon genieten. In twee weken tijd die we hebben, zoeken we in de agenda’s van anderen naar lege gaatjes om ons te ontvangen. En dat is gelukt. We hollen van het ene adres naar de andere om stil te staan bij elkaars levens. We maken samen mooie nieuwe herinneringen. De weken hollen voorbij. Veel te snel wordt het weer tijd om uren stil te zitten in het vliegtuig.
Nu zijn we terug op de boot. Ons thuis. Ik kan mijn draai niet vinden. De avonden zijn kort en vooral donker. De ochtend wil maar niet wakker worden. Urenlang nadat ik wakker ben, moet de zon nog uit haar bed komen. De marina is vrijwel verlaten; lege boten aan de steigers. Wereldzeilers zijn al vertrokken. Ik wil hier weg maar ook weer niet. Ik sta stil. Ons bezoek heeft een akelige schaduwzijde; een periode van gemis, afvragend hoe het daar aan de andere kant van de wereld is. De afstand is pijnlijk voelbaar. Met onze terugkeer naar de boot heb ik, een deel van mezelf en vooral iedereen achtergelaten. We treuzelen. We blijven hangen en plakken. We lopen iedere dag een lang stuk voor boodschappen om wat om handen te hebben. John doet wat klusjes. Ik ruim de boot op. Een leeg hoofd wil ik, een schone lei, een nieuw begin. Ik ruim de boot op. Ik wil van alles weggooien maar vrijwel alles keert, weliswaar netter, op dezelfde plek terug. Ik moet loslaten wat ik zo hardnekkig wil vasthouden om terug in het ritme te komen.
Na een week met mooi weer gooien we eindelijk de trossen los. De boot is bevoorraad. De klussen zijn gedaan. Zeilend tussen de vele zandbanken van Moreton Bay bewegen we ons richting het noorden. Niet lang daarna waaien de eerste buien over. Het weer past bij mijn humeur. Zonnig vrolijk en dan weer humeurige buien. We halen twee nachten door. Lady Musgrave eiland is onze eerste stop. Een eiland met een groot rif eromheen. Het is ook het eerste eiland waar het Great Barrier reef begint. We verheugen ons op het mooie snorkelen in de lagoon. We naderen de pas en zien een donkergrijze lucht voor ons. “Hopelijk hebben we geluk en liggen we voor anker voordat de bui hier is.” We hollen op een draf de pas in die nu nog goed zichtbaar is. Net na het passeren, vallen de eerste druppels. We droppen het anker zomaar ergens in 8 meter. “We verplaatsen later wel weer.” De enkele druppels veranderen in enkele secondes in een regendouche. John rent naar achter. “Geef me een stuk zeep!” Nu hij toch al nat is, neemt hij meteen een douche. De handdoek gooi ik er achteraan. De grote wereld is verkleind naar een cirkel met een diameter van 50 m. Een witte watermassa. Vrijwel droog zet ik een bak thee.
Twee dagen later vertrekken we vroeg in de ochtend. Volledig schoongespoeld en met verwaaide wilden haren. Man wat heeft het geregend en gewaaid. Afgeschermd door enkel een rif is dit met stevige wind niet de beste plek om te zijn. We hoopten op wat rustiger weer dan zouden we een duik genomen hebben in het heldere water om de onderwaterwereld te bekijken. De bijboot hebben we niet eens op kunnen pompen. De vooruitzichten voor de komende dagen laten een heel ander beeld zien. Windstilte. Stilstaan dus. Of vandaag gaan. Met het laatste restje wind en prachtig zonnig weer zeilen we het noorden tegemoet richting Great Keppel island.
Bij aankomst ligt de baai vol met boten. We zoeken een plekje. De een na de ander boot verlaat het toneel. “Ligt het aan ons?” Ze vertrekken richting het noorden of gaan aan de zuidkant liggen. Wij zijn in dubio. Voor ons is achter het eiland liggen zoveel rustiger dan op zee. Er komt echter een behoorlijke noordelijk deining binnenrollen. De masten dansen op het ritme van de oceaan. De wind komt uit het zuiden. We wagen het erop we blijven een nachtje. De volgende de dag vertrekken we alsnog naar de zuidwestkant. Dit omdat ook de wind uit het noorden gaat komen. Hier pompen we het bijbootje op om het eiland te gaan ontdekken.
“Gaan jullie naar het uitzichtpunt?” “Ja.” zeg ik. “Daar is niet veel aan,” gaat de man verder. “Je loopt door de modder, er zijn daar veel muggen en door de begroeiing zie je niets.” Om zijn woorden kracht bij te zetten, wijst hij naar het modderige pad. Ik heb meteen spijt dat ik mijn wandelschoenen niet heb mee genomen. Eigenwijs geworden door eigen ervaringen gaan we zelf toch wel even kijken. Terwijl we lopen, komt een vrouw ons tegemoet. “Zijn jullie op weg naar het uitkijkpunt?” “Eh, ja” “Haast je dan maar niet,” zegt ze er direct achter aan. “Je ziet daar toch niets.” Het zijn dagjesmensen zonder tijd en veel verwachtingen door de mooie folderpraatjes. Het eerste stuk is inderdaad een modderige weg. Zodra het pad omhoog gaat, gaat de modder over in een geasfalteerde weg met grote gaten. Tot nu toe ziet het er nog niet veelbelovend uit. Als we bijna boven bij het de eerste uitkijkpunt zijn, zien we een pad naar links. Dit pad staat niet op de kaart. Nieuwsgierig als we zijn en omdat het uitzicht toch niets zou zijn, slaan we dit pad in. Een kronkelpaadje neemt ons mee langs nieuwe bloemen en planten.
Het laat ons uitkijken op de zee en uitkomen bij het lange lege strand waar we eerst met de boot gelegen hebben. Uit de tas pakken we ons lunchtrommeltje. Mooie plek om wat te eten. Op Mapsme zien we dat er even verderop een pad begint en dwars over het eiland loopt naar de hoogste top. Regelmatig vergapen we ons aan prachtige uitzichten op de omliggende eilandjes.
Het officiële uitkijkpunt is inderdaad een tegenvaller. Er is, vanwege de begroeiing, niets te zien. Via de andere kant van het eiland loopt het pad terug naar ons strandje waar ons bijbootje ligt. Daar wacht ons een prachtige Australische verrassing. Een Echidna, een mierenegel, struint in gras op zoek naar mieren. De stekels zijn indrukwekkend lang. Het hobbelt rustig en lijkt geen erg te hebben dat wij in de buurt zijn.
Ook de dag daarna maken we een wandeltocht. We volgen de roze linten. Of toch de gele? Of geen enkele meer. We zijn duidelijk de draadjes kwijt als we door een dikke laag losse bladeren een eigen weg zoeken naar het aangegeven pad. Met voeten in mijn sandalen voel ik van alles. Ik hoop, door mijn voeten in Johns stappen te zetten, alle eventuele kruipsels te ontlopen. Great keppel blijkt een heerlijk eiland te zijn. Het is niet zo groot maar er is veel te ontdekken. Stranden en baaien.
Uitgesleten gesteente met grillige witte aderen Wit zand maakt zomaar plaats voor de overbekende oranje kleur zand van Australië. Ook de onderwaterwereld moet mooi zijn. We willen eigenlijk nog een dagje stil liggen om te kunnen snorkelen. De wind heeft andere plannen en dwingt ons te verplaatsen. Helaas is het weer hollen geblazen; met de wind mee richting het noorden.
De parasailor zet ons rond 16.00u af bij de ingang van Port Clinton. Algauw na aankomst op onze ankerplek in de kreek gaat de zon knalrood en rimpelloos onder. De lucht is leeg. Het water blak. De dagen erna is er geen zuchtje wind. De wereld om ons heen is surreëel. Overal heuvels aan de horizon. Gedurende de dag kleuren ze met de tijd van de dag mee. Perfect geprojecteerd op het vlakke water.
Een vredig omgeving. Heel tegen strijdig als je bedenkt dat dit een militair oefenterrein is. In het water zwemmen schildpadden, dolfijnen en zelfs dugongs. Op de plotselinge diepe ademhalingen van deze dieren na, is het stil. Oorverdovend stil. Het doet bijna pijn. De piep in mijn oren is het enige geluid dat ik waarneem. De nachten zijn diepzwart. Talrijke verstrooide diamantjes aan de hemellucht weerkaatsen op het water. De melkweg is een witte vage massa. Hier vind ik mijn rust te terug. Ik laat los en houd vast wat belangrijk voor me is. Iedereen heeft zijn plek in mij weer ingenomen en vaart mee.
Allang, voor de zon achter de berg vandaan komt piepen, ben ik wakker. Een warm rode gloed achter nu nog zwarte berg verraad de aanvang van de nieuwe dag. Geen kruimelwolkje in de lucht. John bekijkt het weer. Het lijkt opnieuw niet veel. Na vier dagen wachten, vinden we het genoeg. We besluiten weg te gaan. De wind te pakken als die er is en anders het brommen van de motor te accepteren. Een knoop of 9 tijdelijke aflandige wind en de stroom mee zal ons ergens brengen. John licht het anker. Terwijl ik achter het roer de kreek uitvaar, kijk ik om me heen. Ik geniet nog een keer intens van deze lege omgeving vol leven. John zet een zeiltje bij. Het scheelt een halve knoop meer snelheid. Onze eindbestemming is nog onduidelijk. Verschillende opties hebben we met een stip in de kaart gezet. Wat is haalbaar? Wat kunnen we voor het donker bereiken? Wanneer hebben we er genoeg van? Het zijn vragen waar we nog geen antwoord op hebben. De omstandigheden zullen ons wijs maken. De ondieptes bij de ingang van de kreek zijn genomen en met 3,5m hoger water is dat geen enkel probleem. Muziek gaat aan om het motor geluid een beetje te maskeren.
John gooit een vislijn uit en maakt een tweede erbij. Hopelijk vangen we wat. Onze voorraad is behoorlijk geslonken. Overal blijven we namelijk langer dan we vooraf bedacht hadden.
Slapende dolfijnen gaan rustig zwemmend voor ons aan de kant. Te moe om met ons te spelen, varen we hen voorbij. We varen niet zo gek ver uit de kust waardoor er steeds veel te zien is. Onbewoonde eilanden lijken voorbij te drijven. Groen begroeid of bruine kaalslag. Gloeiend lieflijk of puntig vijandig. De kleur van het zeewater is blauwgroen. Ik geniet met volle tuigen. Wat een prachtig land. Niets is bebouwd. Geen teken van menselijk leven. Af en toe horen we de stem van de kustwacht op de marifoon. Soms zien we een andere boot met AIS op de plotter. Er is niets en toch is er alles.
Ik fantaseer figuren in de bergen. Een gezicht van een slapende vrouw. Een hond. Langzaamaan varen we steeds verder de fuik van het Great Barrier Reef in. De kust is zo lang. Niets dan baaitjes met stranden. Leeg. Volmaakt leeg. Zo moet het honderden jaren geleden ook uit hebben gezien. Een oeroud stuk land. Ik zie het als door de ogen van de ontdekkingsreizigers. Toen was alles een groot vraagteken. Een leeg stuk papier als kaart die door hen werd ingetekend. Nu precies wetend waar ik ben, wat ik kan verwachten en waar ik heen ga door de in kaart gebrachte kaarten van toen.
Wanneer ik net het spek voor het avondeten in de pan aan het bakken ben, roept John: “Beet!” Vlug draai ik het gas uit en hol naar buiten. John haalt de lijn binnen en ik wikkel het om een katrol. Na twee keer zeewier opgepikt te hebben, lijkt dit echt een vis.
Een joekel. Een makreelachtige vis valt op de kuipvloer. De haak zit niet in zijn bek maar onder zijn bek vastgehaakt. De lijn die ik binnenhaal voelt vies glibberig aan. De vis spat, natuurlijk, flink tegen zijn nieuwe lot. Een bloedbad in de kuip. Een harde genade klap volgt boven op zijn kop. Stil ligt het nu. Ik blijf het een bruut ritueel vinden. Een emmer en een mes gaan Johns kant uit. Ik spoel mijn handen af en onderdruk braakneigingen. De geur van een vis vind ik niet echt appetijtelijk. De kuip ruikt naar bloed, verderf en de dood van een vis.“Die tweede lijn haal je ook binnen hè? “Een tweede vis vangen, is echt overbodig. Van deze kunnen we zeker 3 dagen eten. Twee grote stukken gaan de koelkast in. Voor morgen. Nu ga ik weer rustig verder met mijn gebakken spek voor in de witte bonen met tomatensaus.
De zon laat ons op het water achter, met het haar achtervolgende donker. In een laatste poging houdt ze het donker nog even op afstand door de hemel te kleuren. Rood, oranje en geel scherp afstekend tegen de eilandjes hier voor de kust. Het water is vrijwel blak. Geen wind. Wanneer de laatste gloed verdwenen is het gevecht beslist. Het donker heeft de wereld ingenomen. Het is aardedonker. De zee. De lucht. Ik zie geen verschil. Gelukkig prikken algauw de hemellichamen hun bekende patronen door het nachtzwarte laken heen.
Het gebrom van de motor is uit. Ik word wakker van de stilte. “We zeilen weer, Ada, niet hard maar we gaan vooruit.” het is alweer mijn beurt voor de wacht. Ik zoek mijn favoriete plekje op in de kuip. Aan de hoge kant net nog achter de buiskap. Ik neem een slok thee. Ik tuur naar de talloze sterren. Mijn ogen raken snel gewend aan het donker. Stilte, rust en een bootje die ons meeneemt vult mijn wereld. Totdat het zeil gaat tegensputteren. Duidelijk er niet mee eens. De wind is weer eens weg. Het zeil haal ik weg en ik zet de motor maar weer aan. Trouw pruttelt het ons verder door de nacht.
“Ik heb 10 graden opgestuurd dan houden we de wind in de zeilen. Pas wel op als we zo doorvaren komen we in het ankergebied van zeeschepen. Oja, vergeet niet de broodbakmachine aan te zetten en om 9 uur weer uit.” John heeft me net wakker gemaakt, vertelt van alles, draagt me van alles op. Ik hoor het amper. Nog niet uitgeslapen. Tijd voor de tweede wacht van de nacht. “Wacht even ik doe mijn oordopjes uit.” John herhaalt alle instructies en stapt in bed. Ik zet thee en maak een boterham klaar en nestel me weer buiten. Voorzichtig begint het spel weer. Nu zit de zon het donker op de hielen. Haar rode wangen van inspanning is al een klein beetje zichtbaar. De ochtendhemel is zo anders dan de avondhemel. Ik pak de sterrenapp erbij en voor het eerst zie ik mijn eigen sterrenbeeld, de ram, op het schermpje. Een beetje teleurgesteld want het stelt niet zoveel voor. Vier sterren; drie op 1 rij en 1 er schuin boven. Het is de rug van de ram. De wind neemt wat toe en kan de koers gunstig bijstellen. De grote zeeschepen laat ik zo links liggen en komt ons bestemming weer in zicht op de plotter. We hollen weer.
waar je ook bent, ‘k zou het niet weten
niet in afstand of tijd te meten
maar ik heb je bij me, diep in mij
daarom ben je zo dichtbij
-Toon Hermans-
Wat een emotionele reis van en naar hier en daar… soms heel licht en ook donker. De sterren die je leiden, de luchten die je begeleiden.
Het mooie gemis en ook de eenvoud van wat te doen en wat er nodig is om weer in te stappen; om weer op te stappen en weer verder te stappen. Jullie zijn weer onderweg en iedereen is dichtbij. Liefs!