Ik kijk aandachtig door de verrekijker en probeer de situatie in te schatten. De Garuae pas, de doorgang van het atol, Fakarava is breed. Het ziet er zo op het eerste gezicht rustig uit. De golven zijn gelijkmatig en lijken meer door de wind te komen dan door de stroming. Deze pas is onze vierde. We beginnen al aardig ervaren te worden. Het gaat om de timing. Rond doodtij wanneer de stroming in of uit het atol minimaal zou moeten zijn. Op de plotter zagen we twee boten bij het dorp vertrekken richting de doorgang. We zeilen gelijk met hen op. Wij aan de buitenzijde. Zij aan de binnenzijde van het atol. Uit tegenovergestelde richting komt een tweemaster en in de pas krioelt het van de motorbootjes met duikers. We zijn op de juiste tijd op de juiste plek. “Ik zet de genua erbij,” zegt John en voegt daad bij woord. Gedurende de nacht hebben we alleen het gereefd grootzeil gebruikt. Met volledig tuig en halve wind zeilen we moeiteloos naar binnen. De golven sputteren tegen. Zout water spat uiteen tegen de romp. Bij aankomst kunnen we onze zoutpot vullen met eigen zoutwinning. Na de doorgang hebben we twee keuzes: op de motor in een rechte directe lijn of tegen de wind in opkruisen richting het dorp Rotoava. Beiden betekent buiswater. We kiezen voor het laatste. Het wordt dan een comfortabelere tocht, kost geen energie en we kunnen à la IJselmeerzeilen mijlen maken. En een andere reden en geen onbelangrijke, het gebied is goed in kaart gebracht en kunnen we dus vrijuit zeilen. John haalt zijn hart op en zeilt de kantjes er vanaf. We gaan natuurlijk tot de uiterste grens, vlak langs ondieptes om onze rakken zo lang mogelijk te maken. Mijn adrenaline aanmaak werkt uitstekend. We maken twee keer zoveel mijlen maar het tempo is goed. We kienen het zo uit dat onze laatste rak precies bij het dorp uitkomt. “Is dat een boei?” merkt John terloops op. Ik kijk om me heen en zie een heel veld vol kleine boeitjes; een parelkwekerij. Geen ontsnappen aan. “Overstag?” vraag ik twijfelend. “Nee, te laat,” zegt John kortaf. “We gaan veel te hard om te stoppen of om op tijd overstag te gaan.” Ik houd mijn adem in. Wordt het parels oogsten of gaan we door en ligt de lijn die de boeien onderling verbind diep genoeg? Met toegeknepen ogen en mezelf goed vasthoudend, zie ik toe hoe we de boeitjes links en rechts laten liggen. Ze verroeren zich niet. Ze blijven niet steken achter onze kiel en ongehinderd zetten we onze koers voort. Achteraf hadden we het kunnen weten ‘fermes perlieres’ staat er op de kaart als we nog eens goed op de plotter kijken. Niet meer gewend aan menselijke interventies in een lagune, zijn we er voor het gemak van uit gegaan dat al het in kaart gebrachte water van ons is.
Het dorpje doet gemoedelijk aan. Een school, een kerk, wat winkeltjes. Op het eerste gezicht weinig verschil met Hao. En die is er wel degelijk. Een postkantoor met geldautomaat; geen gedoe met wisselen van geld met medezeilers en ouderwets flappen tappen. Een benzinepomp; geen gedoe bij de supply ship. Souvenirwinkeltjes; eindelijk eens struinen. Restaurantjes; knapperige Franse frietjes. Duikscholen. Internet. Nou lijkt het heel wat maar het tegendeel is waar. De supermarktjes zijn leeg wat verse groente betreft. Het restaurant met, naar zeggen, de lekkerste friet is dicht. De souvenirwinkeltjes meestal ook. Bij een die wel open is, loop ik naar binnen. De eigenaar maakt ’tattoo’ kunst voor aan de muur.
Zijn inspiratie komt van oude inktplaten waarmee ze stof in Polynesische design bedrukten. Prachtig. Helaas te groot en te zwaar voor aan boord. Mijn oog valt op een bak met schelpen. “Take what you like. It’s free,” zegt de man wanneer ik mijn vingers door het vak met paarse pennen van zee-egels laat glijden. Zo vaak de stranden afgezocht maar niet gevonden. Ik kies een paar mooie uit. Samen met de parels die ik van Timanu heb gekregen, zullen ze een mooi halssieraad vormen. Opgetogen loop ik met mijn schat naar John. We lopen langs de oceaankant terug. Ik met gebogen hoofd speurend naar zeeschatten.De boot is bevoorraad; meel, groente, fruit, benzine en blikvoer. Het wekelijkse bevoorradingsschip is alweer vertrokken en supermarktjes zijn voorzien met allerhande frisverse groente en fruit. Familie en vrienden zijn op de hoogte via onze blog en whatsapp. We kunnen verder richting het zuiden van Fakarava. Onze volgende plek is Pakokota. Hier liggen 5 moorings die vrij te gebruiken zijn. Manoeuvrerend op zeil weten we er een te bemachtigen. Ook hier maken we een wandeling aan de oceaankant. Het is verbazend hoe smal dit atol aan de noordoostzijde is. Binnen de kortste zijn mijn handen vol. Vol met schelpen in allerlei maten, vorm en kleuren. Veel strandvondsten laat ik liggen nadat ik er een foto van gemaakt heb. Een onwerkelijke blauwpaarse harnas van een kreeftenstaart. Later een kop van een kreeft. Een sciencefictionmonster valt in het niet bij dit exemplaar.
De kleuren, de uitstulpingen, de harige poten, lijken bedacht door een excentrieke creatieveling. Schilden van krabben. Allemaal anders. Zeesterren. Met moeite laat ik het liggen zodat anderen na mij er ook van kunnen genieten èn ik zou niet weten waar ik het allemaal zou moeten laten.
Even later valt mijn oog op iets paars. Een pracht exemplaar ligt hier voor het oprapen. Zo’n paarse stekel van een zee-egel. Het glanst me tegemoet. “Die ligt nog niet zo lang te schuren op het harde dode koraal,” mijmer ik terwijl ik het al om mijn nek zie hangen. Die gaat mee. Deze kan ik gewoonweg niet laten liggen. Daar gaat mijn principe: ‘Take nothing but pictures, leave only footprints’.
Na twee nachten gaan we door. We kruisen tegen de windrichting naar het zuiden in de betonde vaargeul en op de uitkijk voor eventuele onvoorziene obstakels. Garuae pas, de zuidpas van Fakarava is wereldberoemd om zijn hoeveelheid haaien in juni en juli wanneer de groupers paren. Filmbeelden laten zien hoe haaien elkaar verdringen, verstoten en letterlijk bekvechten om het voedsel te bemachtigen. Duikers over hele wereld komen hier naar toe. We zijn te laat voor dat spektakel. Iets in mij zegt dat ik dat niet zo heel erg vind. Maar de pas heeft een andere verrassing voor ons in petto. We pikken ook hier een van de moorings op vlak bij het dorpje Tetamanu. Daardoor hoeven we niet te ankeren tussen koraalkoppen met allerlei uitstulpingen die soms meters hoog zijn waardoor onze ankerketting hopeloos in de knoop en vast kan komen te zitten. Het is hier rustig. Een paar andere boten liggen hier terwijl in het noorden er wel 15 boten waren.
John heeft zin in vis voor bij onze curry. Hij springt in de dinghy gewapend met een speergun, een handschoen, een emmer en een net. “Pas je op voor de haaien? Je hebt slechts10 secondes om de vis boven te krijgen” roep ik hem na. Regelmatig komt er eentje langs zwemmen en onder de boot ligt een kleine grijze haai op de bodem. Ogenschijnlijk relaxed en in gehele ontspanning. Als we snorkelen, komen ze een kijkje nemen om ongeïnteresseerd er weer vandoor te gaan. Ze gaan zelfs uit de weg als ze ons uit tegenovergestelde richting tegen komen. Een goed half uur later komt John terug. Met vis in de emmer zoals een kat in het bakkie. Een mooi maatje. Iets aan de kleine kant maar voor ons twee voldoende. Ik kijk de viswijzer nog even na of deze te eten is en niet besmet is met ciqueterra. Een ziekte met nare verschijnselen. Dat lijkt in orde. John maakt de vis aan boord schoon. Achteloos gooit hij wat afval overboord. In luttele secondes hebben we zo’n 10 à 12 kleine zwarte tip rif haaien achter de boot. En zelfs twee grotere grijze. Nu geen rustig verkenningsrondje. Nee, dit is een intuïtief nietsontziend recht van de sterkste strategie. Bij een volgend stuk van de vis sta ik met mijn camera klaar. Het visafval heeft het water amper geraakt of ze stuiven er wild op af. Ze zijn gruwelijk snel en klaar om toe te happen. Nu wéet ik dat ik niet op hun menu sta maar ik ga voorlopig het water niet meer in hier achter de boot bij het zien van dit moordlustig tafereel. Ik ken mijn plaats.
De zuidpas heeft aan de noordzijde een koraalmuur en aan de zuidzijde een koraaltuin. In het midden is de woonplaats van vele haaien. Overal rustig op de bodem liggend. Waarschijnlijk voldaan en volgevreten van de jacht van afgelopen nacht. Elke keer ontdekken we nieuwe vissen of zien we andere taferelen. Vissen die recht op me afzwemmen met cartoonkoppies. Een napoleonvis zet zijn kieuwen wagenwijd open voor een grote schrobbeurt. Kleine visjes zwemmen in en uit. Gaan er met de bezem door en stoffen de boel flink af. In mijn hoofd klinkt algauw het deuntje ‘carwasher’ uit de film Finding Nemo.
Of een trompetvis die bovenop de rug van een grouper meelift die hem zonder resultaat van hem af probeert te schudden. Een school vissen die, wanneer John er naar toe zwemt, uit elkaar drijft en uit honderden vissen bestaat. Naast onze boot zwemmen regelmatig kleine visjes. Een grote jager drijft ze op en een ander grijpt ze. Trompetvissen en groteneusvissen proberen een graantje mee te pikken. En och arme kleintjes als ze al zijn ze ontsnapt, worden ze vanuit de lucht gegrepen door grijpgrage vogels.
“Een walvis? Een walvis waar? Hier? Nu?” Vanaf de kant kijken mensen allemaal 1 richting uit. Terwijl wij met onze kop onder water de bodem af turen, speelt er nietsvermoedend aan de overkant een heel spektakel af. Bijna gemist. Bijna een 18m lange gevaarte over het hoofd gezien. Bijna. Ik draai abrupt mijn hoofd om. In de verte schiet een fontein omhoog. En nog eentje. “Vlug de dinghy in,” roept John. De pas is niet zo breed maar oh, wat blijven we ver weg met maar 4pk tegen de stroom in varend. Een enorme rug zie ik boven het water verschijnen. Weer een spuit en nog een. “Het zijn er twee.” Wow, we zo dichtbij. John springt met duikbril het water in. En dan zie ik enkel water dat van onderaf in beweging is gebracht. Ze zwemmen de pas uit, richting de oceaan. Een grote walvisstaart onderbreekt voor een moment de strakke horizon. Een laatste groet. Zo lang mogelijk kijk ze na in de hoop nog een glimp van ze op te vangen.
Ik zet mijn zo goed als versleten slippers voorzichtig neer op de koraalgrond. We verkennen de motu waar we op uitkijken. De oceaan is zeer kalm en het rif is tot aan het einde goed te bereiken. John loopt al ver vooruit. Op zoek naar het einde. Ik loop in een langzamer tempo. Natuurlijk met mijn hoofd gebogen. Zoekend, struinend, juttend, op jacht naar schelpen. Het ligt hier vol met paarse stekels. Lang kort. Gebroken of hele exemplaren. Mijn broekzak zit al gauw vol en ik word kieskeurig. Kapotte gaan niet mee. John ziet de levende dieren daar waar de zee stuk slaat op het rif. Helaas heb ik het fototoestel en tegen de tijd dat ik er ben komt het water al weer terug. Terug in de boot sorteer ik mijn vondst op grootte. Ik heb bijna een volledig halsnoer aan kralen als ik tussen iedere stekel een parel plaats. Of toch maar 1 enkele tussen 2 parels. Dan kan ik ze weggeven. Ik ben er nog niet uit.
We laten een weergaatje naar een volgend atol liggen en blijven. We zijn nog niet uitgekeken. Een front komt onze kant op en brengt slecht weer mee. Regen en wind. Wij liggen goed en als het even kan liggen we in het water.
‘Te Natura to tatou Hiro’a Tumu’
(natuur, onze cultuur)
Heerlijk om te lezen dat je zelfs na 1275 dagen zeilen, weer/nog nieuwe uitdagingen houdt qua wind. En ik voel zelfs dat het zeilershart van John sneller begin te kloppen, en tja als de jouwe dan qua adrenaline lekker meedoet, dan spat het er vanaf!
Kan niet wachten op de foto/videobeelden!!!
Liefs
PS: Kun je een wetshopje beginnen??? Dan hebben we nog wel een paar bestellingen voor de komende feestdagen 🙂
Ook een verhaal zonder foto’s is boeiend genoeg om het je voor te stellen.
We zijn benieuwd of Rangiroa ook zo iets laat zien. Mei zal echt anders zijn dan november, maar ik vind jullie helden.
Trouwens: wat een prachtige film van de dansers in je vorige blog. Nu pas kunnen kijken.
En ik neem de bestelling van Eline wel mee naar Europa.