“Toooet! Toooet! Toooet! Drie keer druk ik lang op het knopje van de scheepstoeter. We zijn los en klaar om weg te varen. Even daarvoor heeft Eastern Stream van zich laten horen en varen op zeil voor ons uit. Wij trekken de genua erbij. Achter ons rolt ook het voorzeil van Somerset uit. Wanneer Jaap en Minke ter hoogte van de school zijn, klinkt er plots luid gejuich. Het gejoel laait opnieuw op zodra wij daar in de buurt komen. Langs de kant, op het strand en zelfs in het water staan de schoolkinderen luidkeels te roepen en uitbundig te zwaaien. Voor de derde keer klinkt het gejuich als ook de laatste boot voorbij zeilt. Eerder die ochtend werden we al overrompeld door een verrassingsbezoek. “Bulaah, Bulaah! klonk het luid. Als ik mijn hoofd naar buiten steek om te kijken wat er gaande is, zie ik een bootje. Met een man of 8 varen ze langs onze boten. We stappen beiden naar buiten om ze gedag te zeggen.
Ook Cama zit er tussen. Zodra hij ons ziet, staat hij op en zwaait uitbundig. Wij zwaaiden misschien nog wel uitbundiger terug. “Sototalee, tot ziens!”En nu deze kinderen. Dit is een vertrek dat ogenblikkelijk in mijn lange termijn geheugen verankerd zit. Lang kijk ik achterom naar het steeds kleiner en stiller wordende eiland. Als een fade-out. Ik draai mijn hoofd in de vaarrichting. Ik sta voorop en op de uitkijk. Wederom glijdt doorzichtig water onder ons door. Wederom varen we keurig tussen alle ondieptes, vlak langs het eiland en hobbelen we over het tegenstromende water de pas uit. In de verte springt een walvis op en geeft een extra gouden randje aan dit vertrek. Alle drie de boten gaan vanaf hier ieder hun eigen kant uit. Wij gaan richting het zuiden. Richting Ongea. We hebben flinke vaart, zeilen langs onbewoonde atollen, minuscule zandbanken midden in het water en aantrekkelijke eilandjes. Veel eerder dan verwacht komen we bij de pas van Ongea. Deze is wijd, rustig en diep. We kiezen de dichtstbijzijnde ankerplaats uit. Op vier meter diepte, in azuurblauw water en alleen. Motor uit en rust.
Twee dagen blijven we hier om bij te komen. Even geen mensen om ons heen. We wanen ons op een onbewoond eiland. John raapt kokosnoten en ik neem nog maar een duik in het azuurblauwe water. Regelmatig verschijnt er een glimlach op onze gezichten terugdenkend aan Moce. Tijdens de tweede nacht neemt de wind toe en ligt Rhapsody onrustig te draaien. Tijd om een ander plek uit te zoeken. Zo’n 5mijl verderop. Soms nemen we ons leven voor lief en denken we dat we het wel gezien hebben. Geheel ten onrechte natuurlijk want hier geldt het absolute tegendeel. De plek is werkelijk fabuleus. Nauwelijks 1 meter water onder de kiel. Een witte zandbodem zover ik kijken kan zodat het lijkt alsof we in een zwembad beland zijn. Omgeven door grote fruitschalen; van onderaf aangevreten eilandjes. Strandjes die verschijnen en verdwijnen door speling van het getij. Vogels in de vroege ochtend en vleermuizen in de vroege avond. Dat dus.
Maandagochtend zijn we vroeg onze kooi uit. We willen naar school voor de wekelijkse vlaggenceremonie. Dat moet heel wat zijn. In Savusavu hoorden we ’s morgen een megafoon tetteren om kinderen in rijen te zetten. In Moce klonk er luid gezang vanaf het schoolveld. Nu willen we het meemaken en erbij zijn. We haasten ons door het groene bos. Vogels waarschuwen elkaar voor gevaar zodat er een geluidspoor voor ons uitgaat. Bij het eerste huis steekt Alitty als een duveltje uit een doosje haar hoofd lachend uit het raam. Bulaah! klinkt het blij als ze ons ziet. Natuurlijk vraagt ze ons binnen. We kennen haar goed. Haar man heeft ons bij de chief gebracht en na de kerk hebben we van haar een uitgebreide lunch gekregen. “Geen tijd,” roepen we. “We moeten op tijd op school zijn.” We haasten ons verder. Tien over half acht ploffen we op een bankje bij school. Vijf minuten voor tijd. Het is verdacht stil. Een enkele leerling schuifelt voorbij. Een hond trippelt onze kant op en slaat alarm. Vreemdelingen. Het beest houdt pas op als een juf het terecht wijst. “Wat komen jullie doen?” We vertellen haar onze reden. “O, maar die kijken allemaal rugby. Loop maar naar de winkel dan vind je ze wel.” Twee dames die kleding aan het wassen zijn wenken ons en wijzen ons de weg. In een ruimte van 4 bij 6 hangt 1 grote flatscreen. Op de grond zitten alle kinderen van de school. En ja dat past want de school telt maar 30 leerlingen. De leraren en een paar mannen vullen de ruimte verder aan. Met een snel gebaar wenken ze om binnen te komen.. “Chilo chilo,” excuseren we ons. Met een paar verschuivingen passen we er in. Fiji staat in de ‘sevens’ finale; Zeven man in het veld en 2 x 7min speeltijd. Twee wedstrijden want zowel het dames- als het herenteam zijn finalisten. De wedstrijden worden achter elkaar gespeeld dus het gaat lekker vlot. Het spel is snel en ruw. Na een in mijn ogen te gemakkelijk doelpunt van de Australische tegenpartij roep ik verontwaardigd ja. Het floepte er uit. Fout natuurlijk. Alle 30 hoofdjes draaien naar achter om te zien welke onverlaat dat roept. Snel herstel ik mijn fout en maak mijn excuses. Gelach klinkt als ze ontdekken dat ik het ben. Net als we lekker in het spel zitten, is het alweer afgelopen. Twee keer 7 minuten is wel heel erg kort. Niet lang daarna speelt het mannenteam. Kinderen roepen geadoreerd hun namen wanneer 1 voor 1 hun gezichten getoond worden tijdens het volkslied. Dat langer lijkt te duren dan het spel zelf. Helaas is ook dit keer de tegenpartij het sterkste team. Teleurgesteld druipen de aanwezigen af. We drentelen met hun mee mee naar school waar de vlaggenceremonie alsnog plaats zal vinden. Ik kijk mijn ogen uit. Na een fluitsignaal van Mr Penny, de leraar, loopt iedereen naar zijn plaats. Met militaire precisie staat iedereen in het gelid. Bijna. De drie jonkies van de kleuterschool weten nog niet helemaal waar hun plekje is. Wat daarna volgt, is een strak uitgevoerd ritueel. De wisseling van de wacht in Londen is er niks bij. Er klinkt getrom op de lalai, de vlag wordt gehesen en het volkslied gezongen in Fijisch, Engels, en zelfs in Hindi. Ondenkbaar in Nederland. En dat wekelijks.
De volgende dag keer ik terug met boeken en tekenmateriaal in mijn rugzak. Bij de kleuterklas stap ik naar binnen. De kinderen zijn alle klanken van de letters van het Engelse alfabet aan het opnoemen. De juf is trots op ze. Zij gaat binnenkort met zwangerschapsverlof en dan gaan deze 3 vijfjarigen naar klas 1 om te leren lezen en schrijven. Ik kijk mijn ogen uit. De muren hangen vol met educatieve zelfgemaakte posters. Een huishoek zonder spullen en kasten zijn nagenoeg leeg. Uit mijn tas haal ik het prentenboek. De kinderen kijken verrukt naar hun juf Tara. Ze laat ze plaatsnemen op hun stoeltje aan de enige tafel die de klas rijk is. “A giraff in a bath now does that not make you laugh!”De juf en de kinderen schateren het uit. Als ik bij de wiebel van de walrus ben, laat ik ze staan. “Kunnen jullie dat ook?” vervolgens maken we sierlijke heupbewegingen. Komen die Polynesische danslessen toch nog van pas. Hun ogen stralen van plezier. Heerlijk. Het boek laat ik bij hen achter. De andere boeken gaan naar de vrijwel lege schoolbibliotheek. Later als ik de ukkies tegenkom in het dorp kan ik het niet laten. “Wigle?” en spontaan zwiepen we onze heupen.
Het dorp Ongea ligt op 40 minuten loopafstand door het bos. Bij hoogwater kunnen we ook met de bijboot naar het dorp. Er staat dan water genoeg tot aan de kleine steiger. Het is een kwestie van goed timen anders is het laatste stuk van de waterweg veranderd in papperige zand waarin je soppend je weg moet banen. Het dorp is heel anders dan in Moce. Daar is het groen. Papaja’s en bananen groeien daar rijkelijk. Hier is het kaal en een zanderig. Ze hebben hier een waterhuishoudingsprobleem. Bij springtij stroomt het zeewater het dorp in. Mr Penny, de leraar, vroeg aan ons hoe wij, Nederlanders, ons beschermen tegen het zeewater. Hij heeft zich blijkbaar verdiept in het land waar wij vandaan komen. Er is al een dijkje aangelegd van een paar stenen hoog om het water uit het dorp te houden. Ook een pad naar de kerk ligt hoger dan de rest. Maar het is niet genoeg. Zeker een halve meter water vloeit elke maand ongestoord het dorp in. Gelukkig zijn de huizen al op palen gebouwd. Met de opwarming van de aarde en de stijgende waterspiegel in achterhoofd adviseren we hem om nieuwe huizen hogerop te bouwen om zo droge voeten te houden. “Net zoals de school,” vraagt hij. “Ja,”beamen we zijn opmerking. “Ik zal de kinderen erop voorbereiden.”
“Links of rechtsom?” We dolen met de bijboot door het labyrint van eilandjes. Na elke bocht volgen nieuwe eilandjes. Grote, kleine, kale of rijkelijk begroeid. We varen er omheen en er onderdoor. “Zullen we naar dat ene huis aan de overkant van het dorp gaan?” We hebben nog wel wat tijd voordat het zeewater gaat zakken.
Een gezicht kijkt op. Een vrouw zit aan de waterkant de afwas te doen. Eerst is er verbazing en vertwijfeling gevolgd door zekerheid. “De boot komt mijn kant uit,” moet ze gedacht hebben want er klinkt een blijde gil richting het huis. Pannen worden aan de kant geschoven. Handen afgedroogd. Een vrolijk lachende vrouw staat op en begroet ons. “Bulaah!” Ik stap uit en John maakt de boot vast aan een omgevallen boom. Ik heb er niet op gerekend om op bezoek te gaan. Zonder schoenen en een veel te korte omslagdoek doek stap ik uit. Een uitgestoken hand wordt gretig vast gehouden. Uit het huis komt een man naar ons toegelopen. “Kom, kom.” Zonder te vragen naar wie, wat en hoe worden we meegenomen naar hun prachtige zelfgebouwde huis. Al gauw krijgen we een kokosnoot in onze handen gedrukt en zitten we op de grond. Ik excuseer me voor mijn ‘sulu’ waarmee ik mijn benen zoveel mogelijk wil bedekken. “O, geeft niet,” zegt Lucy. “Je bent niet in het dorp en een broek is veel praktischer.” Gelijktijdig laat ze zien dat ze onder haar sulu een korte broek heeft. Ik voel me meteen meer op mijn gemak. We doen de groetjes van Jaap en Minke die hier een paar weken eerder waren. Nu snapt de vrouw onze doelgerichte actie. De man grijpt zijn kans en laat John naar het solar systeem kijken. Onlangs heeft Jaap het gemaakt maar de vriezer werkt niet.
Lucy vermaakt mij met vrouwenzaken. Ze heeft vanmorgen een authentiek Fijiaans gerecht gemaakt. Bakbanaan fijngestampt met geraspte kokos. “Wil je het proeven?” Hier kan ik natuurlijk geen nee opzeggen. Een oliebol grote bal ligt voor me. Het heeft niet zoveel smaak, is ook niet echt vies en vult de maag. Ik heb het eerder gegeten maar dan in een gekookte variant met suiker. Lucy is in haar nopjes. Dit gerecht werd door haar voorouders al gegeten. Nu ze geen meel, rijst en suiker heeft, staat dit gerecht weer op het menu. Het schip met nieuwe voorraad heeft onenigheid met de overheid over de prijs van de brandstof. De subsidie dekt de ook hier torenhoge prijzen niet meer. Dus is het schip uit de vaart. Vervolgens wachten de bewoners op deze afgelegen eilanden weken langer op hun voedsel. Terwijl John herinneringen ophaalt met het elektrische systeem klets ik lekker verder met Lucy.
Zij is een nicht van Cama en Selai,onze Familie op Moce. Zo toevallig en zo leuk om onze belevenissen te vertellen. Ik raak verder in gesprek vooral over het verschil van de chief hier en de chief van Moce. Daar alles volgens het protocol. En hier? Hier droeg de man een pet en een korte broek. Terwijl wij netjes aangekleed de kava overhandigde, deed hij niet eens zijn pet af. Ook Dabiti, de man die ons voorgesteld heeft had zich niet omgekleed. Ik raak een gevoelige snaar. “Onze chief is geen chief.” De man komt niet van hier en heeft blijkbaar zichzelf benoemd tot chief. Niemand is blij met hem. “No good,”onderstreept ze ferm haar betoog. Ze is van plan mijn ervaring te delen met anderen maar dat heb ik liever niet. Straks worden we nog verbannen of erger, verdwijnen we in een pan. Kannibalisme is namelijk nog niet zo heel lang geleden verboden. Ze kent de chief van Moce heel goed. Ooit zat ze bij hem in de klas en waren ze speelkameraadjes. Nu zou ze, uit eerbied, zijn naam niet meer noemen. Als we weggaan voordat het water voor ons uit vertrekt, krijgen we een prachtige schaal vol fruit en groente mee. Zo’n heerlijk gevoel dat ze ervan uitgaat dat de schaal terugkomt. John belooft morgen terug te komen om het systeem goed door te meten.
De volgende dag staat de thee van citroenblaadjes met zelfgebakken scones voor ons klaar. Lucy verontschuldigd zich want ook zwarte thee hebben ze niet meer. Dat hoeft helemaal niet want de thee smaakt heerlijk. We overhandigen de geleende schaal die vol ligt met zakken rijst, meel en suiker, lolly’s en wat speelgoed voor de kleinkinderen. Ik klets lekker verder met Lucy. John en de heer des huizes zijn alweer verdiept in de techniek. Na alles doorgemeten te hebben blijkt helaas de oude vriezer stuk te zijn. Het wordt tijd om te gaan. Ik ga het dorp nog in. John gaat bij Australische zeilers op bezoek en helpt met hun niet werkende navigatiesysteem. Ook nu gaan we niet met lege handen terug .De scones zijn namelijk nog niet op en toch echt voor ons bedoeld. Lucy stopt het met een zuurzakvrucht in een plastic afgesloten container mee. Ik kijk wat moeilijk want hoe komt deze schaal weer terug. “Geen zorgen, mijn schoonzoon haalt het morgen wel op,” leest Lucy mijn gedachte.
Ik ben bij een buurboot en zie in de verte een bootje aankomen. “Ah, dat moet de schoonzoon zijn.” Hij is niet alleen. Zijn vrouw en 5 kinderen zijn mee. Na hun lijn vastgemaakt te hebben. Stappen ze een voor een aan boord.. Als laatste stapt Nemani aan boord. Zijn handen zijn niet leeg. Een gevlochten schaal is goed gevuld met aubergines, papaja’s en kokosnoten. En twee zelfgemaakt schildpadjes pronken er bovenop. Het is echt niet in woorden uit te drukken hoe goedgevend deze mensen zijn. Ik pak gauw een pak koekjes en maak limonade klaar alhoewel ze echt niets hoeven. Vader spoort zijn jongens aan om voor ons te zingen dat ze van hun oma geleerd hebben. Aandoenlijk zingen ze een lied over laloma wat liefde betekent. De koekjes en limonade zijn erg lekker maar daarvoor zijn de kids niet meegekomen. Nieuwsgierig kijken ze de kajuit in. Ze kennen hun plaats en zullen er niet naar vragen. Maar als ik hen uitnodig om binnen te kijken, hoef ik dat geen twee keer te zeggen. Terwijl John met de ouders praat, geef ik een rondleiding door de boot. Enthousiast lopen ze van voor naar achter door de boot. Ze willen alles weten en kijken hun ogen uit. Ze klappen de tafel op. Openen kastdeurtjes. Proberen de waterkraan uit. Vinden onze slaapkooi veel te warm maar de ventilator volstaat. En dan de marifoon. Dat is pas interessant. Ik roep de boot naast ons op. Een voor een stellen de kinderen zich voor. “Hoe werkt het?” De buurman doet een poging en anders is het gewoon ‘magic’. Dan zijn de boeken aan de beurt. Verlekkerd kijken ze naar onze rij boeken. Ik haal er een paar uit het vak. Ik laat zien waar Fiji ligt. Vooral de oudste vindt het interessant. Een zeiler in spé. Op een kaartje wijst hij het noorden aan en ziet precies waar we ons bevinden. Hij vaart onze denkbeeldige route door Fiji en doet een suggestie voor onze volgende ankerplek. Veel te snel bereikt het water zijn hoogtepunt. Onze gasten moeten op huis aan met, vanzelfsprekend, een verrassing in de schaal.
‘We make a living by what we get.
We make a life by what we give.’
-Sir Winston Churchill-
Wij waren vorige maand ook in Ongea en hadden dezelfde ervaring met de chief. Zijn daarna direct doorgegaan naar Vulaga. Die chief snapt wel hoe eea (ook in het voordeel van zijn dorp) georganiseerd kan worden.
Wat een feestje om te lezen! En wat een verademing om na alle prachtige indrukken en aandacht van de hele gemeenschap ook weer even samen te zijn. Sneb om te herinneren, samen om het te beleven, samen om stil te zijn, samen om dankbaar te zijn! Liefs