“Ze willen ons uitroken, geloof ik,”zegt John. John en ik zitten op de verste uithoek van de boot in de schaduw en de wind. En nu dus ook in de rook. Verschillende opruimvuurtjes branden op het eiland en de wind staat precies onze kant op. Ik doe de luiken dicht. Liever heet dan gerookte palinglucht in de boot. Een grijze pluim stijgt omhoog. Ik aanschouw het met lede ogen en loop terug naar de kuip. Ik ben amper omgekeerd wanneer ik het vuur verontrustend hard hoor knetteren. Ik kijk om. Een gigantische wolk zwarte rook vormt een groot contrast met de omringende blauwe lucht. De brandlucht wordt dikker en zwaarder. “Ze verbranden ‘ons’ eiland!” roep ik onthutst naar John. Dan klinkt er een ijselijke schreeuw van de kant waar het vuur brandt. Een van de zussen komt hard van de andere kant aanlopen met een emmer. Ik sta in dubio. Helpen? Maar het coronaverbod dan? Als er grote vlokken as op Rhapsody vallen, wint ‘het-redden-van-ons-eiland’ van het gevaar voor het van het coronavirus. Gewapend met een emmer, sjees ik naar de kant, gooi de kajak op het droge, grijp de emmer, vul het met water en ren naar de brand, ontwijk de rook en gooi over de eerste de beste vlam die ik zie. FLATS! “Dat zal je leren!” Ik ren terug naar het water en vul de emmer opnieuw. De tweede keer zie ik overal vlammen en hoor van alle kanten het knetteren van vuur. Vlammen likken aan de lage begroeiing en verslinden het als zoete koek. Flats, flats! Ik ren de benen uit mijn lijf. Flats! Weer een paar vlammen. Ik krijg aanwijzingen om aan de andere kant te beginnen. Dit is aan de rookzijde. Ik haal goed adem voordat ik me in die richting begeef. Het is letterlijk gloeiend heet. Bomen die vlam gevat hebben en gedoofd zijn, smeulen nog geniepig na. Tot mijn opluchting vat de lage begroeing niet alleen snel vlam maar dooft het door het water nog sneller. De oudere dame kapt met haar machete een brandgang. De vuurkant is ten dode opgeschreven maar de andere kant is vrij van gevaar. Het vuur gaat niet verder. Ook de zoon staat in de rookzône en doet hetzelfde. Ik ben inmiddels de tel kwijt. “C’est bon,” zegt Josephine op een gegeven moment. Ik hoor haar maar zie nog steeds vlammen en blijf water gooien. “C’est bon,” zegt ze nog eens als ik weer met een emmer water klaar sta. De brand is meester. Het smeult, het sist en gloeit maar is uitgeraast. “L’eau de cocotier?”vraagt ze als ik met haar oploop. “Oui!” Nu ik niet meer als een bezetene rondren, voel ik pas de hitte die bezit van me heeft genomen. Mijn hoofd knalt nog net niet uit elkaar. Niet veel later zit ik op een plastic kuipstoeltje op ‘mijn geredde droomeiland’. Ik zip ik aan mijn cocosnoot en een voel me oververhit maar voldaan gelukkig. Ik kijk rond. Eergisteren was ik hier ook. Toen bedenkend waar onze hangmat zou komen. Nu is het bewoond. Matrassen op de grond en een plastic zeil er boven is een 8persoonslaapkamer. Uitgestalde tassen op de betonnen tafel is een kledingkast. Vrij van kruipend heremietkreeften. De keuken heeft een prachtig uitzicht op de lagune. Vier pannen staan te pruttelen op een houtvuur tussen betonblokke. Een plank geklemd tussen twee bomen vormt de keukenkast. Een houten tafeltje en wat planken aan elkaar getimmerd tot bank fungeren als meubels van de eetkamer. Ik neem me voor om weer op te stappen als mijn kokosnoot leeg is. Ten slotte mogen we niet bijelkaar komen. Maar de dames hebben andere plannen. Ze vinden het veel te leuk dat ik er ben. Het loopt dus anders. “Wil je vis voor op de boot?” “Eh ja..” “Gevangen in de oceaan,”zegt Lo erbij en loopt meteen bij me weg. Ook moeders is minder op haar hoede vandaag. De plaatselijk gebruiken wil ze veel te graag doorgeven. Ik wil ze veel te graag horen. Vanavond gaat ze kokosbrood bakken naar een Tahitiaans recept. Ze wijst me op Josephine. Zij is in de keuken kokos aan het raspen voor het brood. Of ik wil kijken. Ik sta op en loop naar haar toe. Lachend geeft ze me en handvol vers geraspt kokos. Ze legt uit dat ze vanmorgen op een ander eiland eieren van vogels geraapt hebben. Ze tilt het deksel van een pan op. Ik zie wel 30 eieren borrelen. “Er zijn veel Kavaka’s,” legt ze uit en wijst naar de lucht. “Nog wel,”denk ik bij mezelf. Als ze klaar zijn, mag ik er 1 proberen. Ze heeft net uitgelegd dat er ook mogelijk kuikentjes in het gekookte eitje zitten. Mmm, dat idee staat me niet echt aan. “Ik kijk eerst wel,”zeg ik nog. Lo zit even verderop met kleren en al in het water. Ze maakt met een vork de vissen schoon die voor mij bedoeld zijn. Kleine aasvisjes cirkelen om haar heen om een graantje mee te pikken. Een haaitje ligt wat verder op. Haar kleine mannetje staat toe te kijken. Ik neem nog maar een slokje uit de kokosnoot. De vis is schoon en klaar om mee te nemen. Dochterlief draagt het bordje met de vis naar de kajak. Als ik bijna wegvaar, wordt er geroepen. “Oeuff, un oeuff!” De dochter van Josephine komt aanrennen. Blij overhandigt ze mij een schaaltje met een ei. Het is al gepeld. Alleen het geel ligt me aan te kijken. Geen spoor van een kuikentje. Drie paar ogen kijken me verwachtingsvol aan. Ik neem een hap. Een sterkte vissmaak vult mijn mond. Mijn primaire reactie is uitspugen maa ik hou het binnen. “Lekker?” vraagt Lo benieuwd. Met volle mond knik ik ja en slik alles door. Om daad bij woord te voegen neem ik nog een hap of was het omdat het schaaltje leeg terug moet. “Vanmiddag terugkomen hoor voor het kokosbrood!” Ik knik vrolijk ja. Met mijn hoofd vol indrukken en een smerige smaak in mijn mond, ga ik terug naar mijn eigen wereld.
Rond vijf uur wanneer de zon haar glans begint te verliezen, zijn we op weg naar de kant. We worden hartelijk begroet en meegenomen naar een houten bankje. Moeder Bekora staat achter de pannen. In een schaal op de tafel ligt een grote deegbal. Ze pakt een stuk ter grootte van een gehaktbal, maakt het mooi rond om het daarna tussen haar handen plat te maken. Een voor een worden ze in de hete olie gaar gebakken. Al gauw krijg ik er een in mijn handen gedrukt. Die is onmogelijk heet en ik moet nog even wachten tot ik mijn eerste hap kan nemen. John en ik delen. We genieten zichtbaar want we krijgen de volgende al aangeboden. “Tahitian food!”roep moeders trots. Ik vraag naar het recept; beetje suiker, veel kokosrasp en meel. “Tama matai.”zegt ze. Over het houtentafeltje wordt een gekleurd lap stof gelegd. Plastic borden komen op tafel. Er is geen ontkomen aan we moeten blijven eten. We doen ons tegoed aan alle lekkere dingen. Een rijst uit een grote pan, een gemarineerde vis en poisson cru van kleine rauwe visjes. Opnieuw biedt Lo kokosbrood aan. We bedanken beleefd. Dat zou de derde al zijn en mijn buik is vol. “Mon ventre a plein,”probeer ik nog. Maar nee, deze is voor morgenochtend als ontbijt. De warme gloed van de zon schijnt overal tussendoor en geeft deze avond een gouden glans. Zelfs hun broer die een eindje bij ons vandaan zit, komt los en leert ons een paar tahitiaanse woorden. Ons eiland is duidelijk hun eiland en zonder hen was deze plek niet zo bijzonder geweest als nu het geval. “Mauruuruu.” Dank jullie wel. “Nana.” Tot ziens.
Vrijdagochtend. Ik ben net wakker en met mijn haar nog in de war kijk ik naar het eiland. Ze zijn allemaal druk in de weer. Het zeil wordt weggehaald. Lakens zijn in tassen gepropt. De kledinglijn is leeggehaald. Na een paar uur is alles weer zoals het was. Opgetogen gaan wij richting het eiland. Hangmat, ruim 8000 boeken, drinken en eten worden uit de kajak gesjouwd. Ik bekijk het eiland met andere ogen. Ik plaats pannen op het vuur.
Borden zie ik in gedachte op de plank van de keukenkast staan. Het krakkemikkerige tafeltje wordt als nieuw als een vrolijk tafelkleedje ligt. En de kapotte hark is een handig hulpmiddel. Ik ontdek wat ze doen met de losloppende heremietkreeftjes. Hun lijf is gebruikt als aas aan een simpel bamboehengeltje. Ik vind een t-shirtje in het water, vis het op en hang het te drogen. Het gekke is dat ik ze mis. Onze buren. Ons droomeiland voelt kaal en leeg. Toch hangt, niet lang na hun vertrek, een hangmat tussen de bomen, staan er andere tassen op de betonnen tafel, is het
strand aangeharkt en brandt er een vuurtje. Ons eten heeft staan pruttelen op het vuur in de boot maar op dat ene houten bankje smaakt het nog lekkerder terwijl we genieten van de bonte kleuren van de vurige avondhemel.
Het was alles. Het was niets. Het is weg. Het zal altijd bij ons blijven.
-David Hewson-
O wat een schiterend verhaal, net of we erbij waren! Ook hele mooie fotos. Geniet nog maar even lekker op jullie onbewoonde eiland.
Weer fascinerend om te lezen. Jullie grijpen ons echt met jullie belevenissen. Ik hou ervan.
Werkelijk een prachtige lokatie om de coronatijd door te brengen. Volgens mij geeft het jullie geen opgesloten gevoel. Geniet ervan.
Leuke blogs! Wij liggen vast in Valdivia maar mogen (nog) wel van boord en de stad in.
We hebben het Patagonie avontuur achter de rug, was overweldigend!
Hopen dat het Corona gedoe snel is afgelopen zodat we weer kunnen gaan en staan waar we willen.
groetjes, Marja en Henk van de Dina Helena
Heerlijk verhaal