Ik voel me draaierig en licht in mijn hoofd. “Komt vast door onze nachttocht,” denk ik nog. Wat er om me heen gebeurt, krijg ik niet meer mee. Ik voel me niet lekker. Dan plots een felle schok. Ik val bijna van mijn stoel af alsof iemand plots wild aan mijn arm rukt. Iedereen in de ruimte rent schreeuwend naar buiten. “Een aardbeving,” hoor ik ineens luid. John naast me vliegt weg. Ik grijp mijn tas en ben vliegensvlug buiten. Het geeft amper een paar tellen geduurd. Echt niet langer. Het schudden van de aarde bezorgde mij dat draaierige gevoel. De schok was kort maar heftig. Daarna niets meer. Na de opschudding gaan we nu buiten zitten dat is veiliger zeggen ze. Voor het geval dat.

Dit stuk van Indonesië is zeer aardbevingsgevoelig. We kennen allemaal de beelden van de tsunami uit 2004. Een vloedgolf nam nietsontziend alles en iedereen mee. In Januari 2005, veel minder bekend, was er wederom een zware aardbeving in het noordelijke punt van West Sumatra. Al varend in dit gebied sta ik er regelmatig bij stil; Stel nou dat? Wat dan? Zouden we er iets van merken? De beving die wij voelden, had een kracht van 5,3 en niet gek ver bij ons vandaan. Zelfs heel dichtbij onze vorige ankerplaats. Nu was het een enkele schok en geen schade. In 2005 was dat anders. De zeebodem langs het eiland in het noorden van Nias, waar we nu zijn, is wel 3m omhoog gekomen. Koraal torent daar boven het water uit. Twee eilanden zijn door die beving tegen elkaar aangeschoven waardoor de lagune waar we geankerd hebben nog maar een opening heeft. Onvoorstelbaar wat een natuurkracht. Hier in Teluk Dalam blijft het gelukkig bij schudden en een enkele schok.

Teluk Dalam op het eiland Nias is een grote plaats. Vele soorten winkels en restaurantjes. Een hoop bedrijvigheid. Een hoop te koop ook. Na onze vorige dieselhandel met Iwan doen we het hier zelf. Zijn duur betaalde diesel stonk en was vervuild. Dat willen we niet nog eens. We gaan liever zelf naar het tankstation om te zien waar de diesel vandaan komt. Dus gaan we op pad met elk twee jerrycans. Op elke straathoek staan mannen met een tuktuk te wachten op een ritje. Zodra een van hen ons ziet met onze volle handen, grijpt hij deze kans met beide handen aan. We willen samen in een tuktuk. De man is overduidelijk iets anders van plan. Elk in een eigen tuktuk met 2 jerrycans bij de benen. Anders veel te zwaar. Lachend gaan we akkoord met de prijs van twee tuktuks. Blij dat we ons geld direct aan mensen kunnen uitgeven. Vanuit de tuktuk is deelnemen aan het verkeer in de stad een heel andere beleving dan lopend.



Van alles schuift kriskras aan me voorbij. De mannen helpen erg graag en sjouwen onze gevulde jerrycans terug in de tuktuk. Zelfs het laatste stuk de kade op waar ze niet kunnen komen, nemen ze de 20kilo wegende containers van me over. Hun arbeid is vermoedelijk goed betaald.
De volgende dag hebben we een uitje met Danceme. In de buurt zijn namelijk nog traditionele dorpen te vinden. Eeuwenoud en een daarvan vrijwel geheel in tact. Het Koningsdorp Bawömataluo. De bijzonderheid valt meteen op zodra we het dorp betreden. Sowieso de draken bij de ingang. Maar vooral de ligging. Bovenop een berg in het groen. Onzichtbaar vanaf zee. Vrijwel onvindbaar via land. Vanaf de heuvel heeft men een uitstekend zicht op de zee en de komst van eventuele indringers. Die indringers waren lang geleden naast vele andere volkeren of stammen ook zeker de Hollanders.

De tweede bijzonderheid is het straatbeeld. Het dorp bestaat namelijk uit een lange weg en 1 zijstraat. De huizen zijn aaneengeschakeld. Het huis midden in het dorp is de opvallendste, de grootste, de indrukwekkendste.

Het is het koningshuis. Het is een ongelooflijk hoog gebouw. Een dorpsbewoner heeft zich opgeworpen als gids en loopt overal met ons mee naar toe, legt uit en beantwoordt vragen. Als hij verneemt dat wij uit Nederland komen, vertelt hij over een aandenken in het koningshuis. De gids neemt ons mee het gebouw in. Het gebouw steunt, naast verticale pilaren, op enorme diagonaal geplaatste pilaren. Gigantisch dik. Lange en oude hardhout bomen zijn hier voor gebruikt. Eeuwenoud. Heel wat aardebevingen doorstaan.

Een brede trap waarbij de volgende tree een flinke stap hoger ligt, brengt ons op de eerste verdieping. We betreden een balzaal. Ofwel de welkomsthal om groepen gasten te kunnen ontvangen. Leeg, hoog en groot. Het raam aan de voorzijde is een blikvanger. Horizontale lamellen houden inkijk en zonlicht tegen. Het biedt uitzicht op het gehele dorp.

Het is niet zo gek dat de troon hier bij het raam staat. Een prachtig overzicht. Ik mag plaatsnemen op die troon. Het is alsof ik uitkijk op een middeleeuws dorp. Het dakraam biedt zo niet een nog mooier uitzicht. Het imposante huis is simpel en eenvoudig ingericht. Geen smuk, geen goud, geen schilderijen. Wel houten sieraden, schedels van aapjes en vernuftig gesneden houtsnijwerk. En heel veel varkenskaken.







Aan de muur hangt inderdaad een houten uitsnede met een voorstelling van een Hollands schip met flinke kanonnen. Ik kijk mijn ogen uit. Aan de andere kant staat een vitrine met artikelen over de ‘verdrijver der Hollanders’. De eerste bezoeken waren blijkbaar vriendschappelijk geweest. Latere inname van het eiland Nias met al zijn dorpen niet meer. Een krijger heeft onder zijn bevel 800 Hollandse soldaten verslagen in de 19e eeuw. Dat is knap. Op de vliering is een kamer gemaakt voor de koningin. Zij kon vanaf daar de gasten in de gaten houden. Ongezien gluren. Als er een tekort dreigde, liet ze dat direct aanvullen. De eigenaar van het huis is een edele. Een nazaat van de koningsfamilie. De functie koning bestaat al jaren niet meer. Hij laat met trots zijn hele huis zien. Ook de privé vertrekken als er naar vraag. Het achterhuis is het echte leefgedeelte. Eenvoudig en functioneel. Slaapkamers, de keuken, een grote open haard, en een werkruimte waar een dame kostuums aan het naaien is. Zo simpel, zo eenvoudig lijkt het maar wat een grandeur heeft dit huis.

Naast het koningshuis heeft het dorp nog een specialiteit. Steen springen. Ik sta bij een trapezium van gestapelde stenen. Het is smal en zo’n twee meter hoog. Net er achter. John en de anderen staan naast me. Een stukje verderop staat een jongeman met traditionele kledij in rode, gele en zwarte kleuren. Ze symboliseren kracht, motivatie en krijger. Of wel; men vecht door tot het bittere einde. De jongeman maakt zich op voor de sprong. Ik kijk nog eens naar de hoogte en hoeveel hoger het trapezium is dan mijn lengte.
Hij begint te lopen, rent en versnelt. Even is hij uit het zicht. Dan hoog boven mij verschijnt hij weer. Hij vliegt over dat trapezium heen en landt hard, kan niet anders, op de kale grond bezaaid met kleine steentjes. Hij doet het nog eens. Nu staan we van een afstandje te kijken. Opnieuw begint de jongeman te lopen, rent en versnelt. De kinderen in het dorp stoppen met kletsen, houden hun adem in en kijken bewonderend toe. Met een been stapt hij vlak voor het trapezium op een grote kei, gebruikt het als een springplank en springt hoog boven het, met stenen gestapelde, monument uit en landt bijna perfect op beide blote voeten. Zouden die kleintjes al oefenen om later hun kracht en mannelijkheid aan het dorp te laten zien?

Onze gids neemt ons mee naar een klein winkeltje. “Hier kunnen jullie lunchen,”zegt hij erbij. Er staan een 4-tal stoelen en een laagtafeltje. “We krijgen vast zo’n instant-noedel-lunch,” zeggen we lachend. We blijven lachen als de dame inderdaad vier pakjes kant en klaar noedels uit het schap pakt. Ze heeft er echter een lekkere maaltijd van gemaakt met verse ingrediënten en een gebakken ei. Na de lunch struinen we zelf door de twee straten.

Het is duidelijk wasdag in het dorp. Overal hangt kleding over droogrekken of ligt te drogen op de daken. Verkopers met hun waar snellen toe om ons iets te verkopen. Vriendelijk vragen ze of we wat kopen. Druipen af om het later even vriendelijk en met een lagere prijs het nog eens te vragen.
Daarna wandelen we naar een ander dorp. Op de weg ernaar toe zien we hoe mooi dat dorp in het landschap opgaat en omringd wordt door het groen. Aan het einde van het dorp prijkt een muurschildering. Het is een ode aan de ‘verdrijver’ die uit dit dorp kwam. We vertellen maar niet dat we uit Nederland komen. Dat zou anders misschien nog wel voor wat opschudding kunnen zorgen.

Wat ook voor opschudding zou zorgen is surfen. Tenminste als ik op een surfplank zou gaan staan. Al mijn organen, ribben en hersenen zouden door elkaar geschud worden wanneer de breker van de surfgolf me in zijn greep heeft. Nias is namelijk vooral bekend als surf-locatie.


Zelf de kleintjes oefenen het surfen. We nemen kijkje op het surfstrand waar de echte durfals een kunsten laten zien. De 2,5m deining breekt op het koraal. Een lange krul met een piepklein figuurtje erop. Totdat tie verdwijnt in het witte bruisende water. Ik hou het voor gezien. Geen surflessen voor mij.


Wat een mooi dorp. De schildering over de verdrijver van de Hollanders is prachtig.