RHAPSODY

andere tijden

 

Langzaam stuur ik Rhapsody naar voren. Tegelijkertijd haalt John de ankerketting in. Het is vroeg in de ochtend, windstil en op een late kraaiende haan na rustig in de baai van Atuona op Hiva Oa. “We zijn los,”roept John. Ik zet de motor in zijn achteruit. Al achteruit varend houd ik alles rondom ons in de gaten. Aan stuurboot ligt een boot voor anker, achter ons nog een en aan bakboord zijn we vrij. John loopt naar achter en trekt aan de ankerlijn van ons hekanker. We schuiven langzaam langs de zeilboot naast ons. John sjort aan het hekanker die in een paar dagen tijd behoorlijk in de modder vastgeklonken zit. Ondertussen heb ik Rhapsody aan de voorkant vrij gevaren. Achter me ligt nog een boot en vooral de ankerlijnen vormen een gevaarlijk obstakel. Gisteren hebben we een boot moeten redden omdat deze tijdens het achteruitvaren vastgelopen was. Hij was stuurloos geworden doordat een lijn in zijn schroef zat. Het is mijn eer te na om hier niet ongeschonden vandaan te komen. “Los,”klinkt het verlossende woord uit Johns mond. Rustig manoeuvreer ik Rhapsody overal tussendoor naar een nieuwe tijdelijke ankerplek. Nog een paar verse stokbroden en water halen dan kunnen we gaan. Het zijn onze laatste uren in de Markiezen. Ik denk er niet teveel aan. Afscheid nemen is nog steeds niet mijn ding, zeg maar. Het kan maar beter snel gaan. Het wordt ook tijd om plaats te maken want de eerste boten uit Panama arriveren een voor een in de Markiezen. We zeggen verschillende boten gedag. Garulfo zullen we vermoedelijk niet meer zien. Gambler, een Nederlandse boot, misschien wel. En een Vlaamse boot die we 5 jaar geleden ontmoet hebben tijdens een cursus in Nederland en hier toevallig 2 dagen tegelijkertijd met ons zijn, ook niet meer. Zo is het zeilersleven. Snel gemaakte vriendschappen en een sterke band. Wanneer we iemand weer opnieuw ontmoeten is er meteen weer een klik alsof er geen tijd tussen heeft gezeten. De dag begint goed. Zon en een mooie wind. Drie boten varen uit. Volledig getuigd. Ieder zijn eigen weegs. Over de marifoon klinken de laatste afscheidsgroeten.

 

De eerste paar uren zeilen we langs het eiland Tahuata. De grillige vormen en allerlei aardlagen rijzen op uit zee. Kaal. Rotsachtig. Droog. Hier en daar een groene vallei. Nog lang na het lichten van ons anker, is de eilandengroep zichtbaar. “Wat een vriendelijke lucht,” zeg ik geruststellend. Meer tegen mezelf dan tegen John. “Ik zie een regenboog,” antwoord John. “Regenboog? Huh?Waar?” roep ik verbaast. Ik zoek de hemel af en ter hoogte van Fatu Hiva zie ik hem. De 6 felle kleuren houden een inktzwarte wolk tegen. Lang houdt het geen stand. De wolk is te omvangrijk en te zwaar om in bedwang te houden. Maar wel lang genoeg om ons een droge doorgang te verlenen. Langzaam schuift de bui als een langgerekt toneelgordijn achter ons langs. Het ontneemt mij het zicht op Tahuata en Hiva Oa. Het voelt afwerend, wegsturend. De eilanden zijn onbereikbaar door een zwaar bewaakte grens. Een gesloten podium. Een weg terug is onomkeerbaar. Nu achterom kijken geen zin meer heeft, kijk ik maar weer naar voren. Voor me ligt een zee aan water, nog steeds een pastelblauwe hemel met witte wollige wolken en een zon die verleidelijk aan de westelijke hemel staat. Vogels vliegen om onze boot alsof ze ons uitnodigen om met hen mee te vliegen naar een nieuw avontuur. Ook dolfijnen doen hun best om me mee te krijgen. Algauw verlaat de zon het toneel en gaan de sterren een voor een aan. Ik heb zeeën van tijd. Tijd tussen twee bestemmingen. In between destinations. Tijd om alle indrukken te verwerken. Tijd om los te laten. Tijd om te mijmeren over voorbije tijd. Tijd om me te verheugen op het nieuwe. We vervolgen langzaam onze route -gaan de zon weer achterna- naar Nieuw Zeeland. Ik fantaseer over de eilanden die we aan zullen doen of noodgedwongen moeten overslaan vanwege tijdnood of het weer. Niet gauw na het verlaten van de zon dient de opkomst van de maan zich aan. Een rood verschijnsel aan de oostelijke horizon. Een net niet volle maan verlicht de nachtelijke hemel en verbleekt vele sterren. De nacht verandert in een zwartwitte uitvoering van de dag. Identiek aan de voorbije dag waaruit enkel de kleur is weggenomen. Grote beer staat pontificaal in het noorden. Het Zuiderkruis beschermt haar zuidelijke territorium. Terwijl Orion onverschrokken zijn tocht naar Venus in het westen voortzet met schorpioen in het oosten op zijn hielen. Grootser kan de wereld om ons heen niet zijn. Niets lijkt onze vrije wereld te kunnen verstoren.

 

“Het is 6 uur.Tijd voor het netje,” attendeert John mij. Ik zet de ssbradio aan en geef onze positie door aan de netcontroller. Daarna volgen algemene gesprekken met informatie of zomaar wat geklets. Meestal luister ik maar half. Tot het volgende bericht: “Trump closed all airports . No flights to Polynesië through America.” Nee hè, wat zijn dat nou weer voor fratsen van deze man. Mijn gedachtes gaan direct uit naar mijn zus. Ze zou begin mei naar Tahiti komen. Nu is dat nog ver weg. “Het komt vast goed,”denk ik nog positief. De volgende dag ontvangen we een email van haar. Ze schrijft dat ze niet komt. Ik kan het niet geloven. Nee, ik wil het niet geloven. “Maak je eigen reis, houd geen rekening met ons.” Dat staat er. Zwart op wit. Ik wil er niet aan. Er zijn vast andere mogelijkheden. Ik schrijf terug dat we ons aan het plan houden en haar hoe dan ook zullen ontmoeten. Hoe kon ik vermoeden dat in een paar dagen tijd de tijden totaal anders zijn.

De zeilreis verloopt voorspoedig. Een eenzame bui, een vervelende kruiszee en een periode met weinig wind zijn te verwaarlozen. We gaan snel. Met ons huidige tempo komen we in het donker bij het atol Kauehi aan. Maar de wind is met ons en neemt af. Ook de golven zijn gereduceerd tot een halve meter hoogte. Langzaam wordt het licht en kan ik een rij palmbomen onderscheiden aan mijn rechterkant. De wind dwingt me om zo nu en dan af te vallen richting het rif van het atol. Ik weet dat het er is. Ik heb het net nog op de kaart gezien. In werkelijkheid zie ik alleen een blauwe waterige vlakte. In vroegere tijden werden dit de gevaarlijke eilandengroep genoemd. Menig schip is op een rif terecht gekomen. Ik snap waarom. Het atol is zo laag dat het zelfs bij daglicht pas zichtbaar wordt als je er vlak bij bent. Andere zintuigen vertellen vaak meer. Het kapotslaan van de golven op het rif kun je horen en het landleven ruiken. Vanaf de motu waaiert een vleug parfum onze kant op. Ik herken de geur van de nachtbloemen meteen en weet dat we de Tuamotuseilanden bereikt hebben. Vogels vliegen om onze boot, spelen met de opwaartsedruk voor de boeg door even stil te houden en een duikvlucht te nemen. Met de verrekijker neem ik polshoogte van de situatie in de pas. Het ziet er rustig uit. Het is inkomend tij en een uur voor hoog water. We wagen het. De pas is breed, diep en kort. We hebben amper een halve knoop mee. Voor we het beseffen zijn we de pas uit en zeilen we in een rak richting het dorp. We naderen een paradijs. Een roodwit kerkje steekt fel af tegen de achtergrond van talloze groene palmbomen. De kleur van het water verandert per afgelegde meter. Ik was bijna vergeten hoe turquoise het water kan zijn. Als we aan de mooring liggen, kijken we of bereik hebben met onze simkaart. De berichtenstroom lijkt niet te stoppen. Ik kan niet geloven wat ik lees. In amper 4 dagen tijd en afgesloten van de rest van de wereld, breken er andere tijden aan. Nederland staat op zijn kop. Alles gaat dicht; scholen, horeca, sportscholen en verenigingen. Zelfs boodschappen doen gaat met regels gepaard. Thuis werken en thuis leren. Geen bezoekjes meer en minimaal 1,5m afstand van elkaar. De kans dat mijn zus en zwager nog komen, is uitgesloten. Het vliegverkeer vanuit Europa ligt stil. Via whatsapp maken grapjes. Hoe veilig wij hier zijn en als een soort Ark van Noach ronddobberen. Ik nodig iedereen uit om hierheen te komen. Ik kon toen niet vermoeden dat snel daarna ook wij met andere tijden te maken zouden krijgen. Een dag later krijgen we het bericht van een medezeiler met de vraag of we nog wel aan land mogen vanwege de Fakaravacase. De bewoners zouden zelfs met stenen gooien. Na wat rondchatten blijkt dat in een atol verder het coronavirus opgedoken is. We besluiten de volgende dag naar het dorp te gaan om te horen wat er aan de hand is.

“Krrrg.”De keggetjes raken de grond. John stap als eerste uit de kajak en zet zijn voeten in het ondiepe water. Ik volg een tel later. De kajak tillen we uit het water en leggen het op het droge zand. We hebben nauwelijks een stap gezet of we horen geschreeuw en gelach. Midden op de weg staat een jonge vrouw met een paar kinderen. “Spreken jullie Frans?”vraagt ze als we naderbij komen. “Een klein beetje,” antwoord ik. Ze kijkt bedenkelijk. “Un petit peu,” herhaalt ze. Ze roept naar iemand verderop in de straat. Vervolgens kijkt ze weer naar ons en vraagt zenuwachtig lachend: “Hebben jullie corona?”“Non, wij zijn niet ziek.” Het is duidelijk dat ze twijfelt. Niet precies weet wat ze moet doen. Afstand houden, ons wegsturen of zoals altijd ons spontaan begroeten. Wij blijven staan. “Komen jullie uit Fakarava?” “Nee, van de Markiezen.” Ze lacht opgelucht en roept nogmaals de straat door. Ze wijst naar haar kinderen. Haar man die druk bezig is met de verbouwing van hun huis, komt naast haar staan. “C’est le paradis ici. No corona.” Ik beaam zijn opmerking. Een paar tellen later zien we naar wie ze geroepen heeft. De politie. Hij praat wat met deze mensen en neemt ons van hen over. Al lopend steekt hij meteen van wal. Uit zijn verhaal maak ik op dat deze mensen ons vriendelijk hebben behandeld maar verderop in het dorp waren dorpsbewoners niet zo aardig geweest. Vier andere bootjesmensen zijn weggestuurd. Als een echte politieman ondervraagt hij ons. “Waar komen jullie vandaan? “Hiva Oa.” “Hoe lang geleden zijn jullie vertrokken, hoe lang zijn jullie onderweg geweest.” “Vier dagen.” “Zijn jullie ziek.” “Non.” Hij legt ons uit dat in Fakarava een coronacase was. De gemeenschap van Fakarava waar Kauehi ondervalt mag onderling niet meer naar elkaar reizen. Een besmette toeriste is in Faaite en daarna in Fakarava geweest met een charterboot. “De mensen zijn bang,” verdedigt hij het gedrag van de dorpsbewoners. Hij vertelt ons dat we geen contact mogen maken met de dorpelingen. Hij graait wat in zijn tas en haalt daar een mondkapje tevoorschijn. “Hebben jullie deze aan boord?” Ik antwoord ontkennend. De politieman zucht. Om naar de winkel te mogen, moeten we die dragen. De eigenaresse van de winkel laat ons er anders niet in. Hij neemt ons mee naar een klein oud politiebureau. Een 19e eeuws hoog en leeg gebouw met een rommelig kantoortje. Hij pakt 2 mondkapjes en geeft deze aan ons. Braaf doen we de kapjes voor en Stephen, de politieman, doet hetzelfde. Gedrieën lopen we door het dorp. De winkel is echter dicht. “Nog 15 minuten wachten,”legt Stephen uit. We lopen verder door een lege straat. Niemand. Meestal wordt een dorp levendig aan het eind van de middag wanneer het koeler wordt. Nu niet. Overal waar we komen, worden we vanuit de huizen uitgelachen. Of in ieder geval Stephen. Hij lacht mee. “Ze lachen me uit,” zegt hij, “maar het coronavirus is om te huilen. “Heel Frankrijk ligt plat. Ook hier, geen school voor de kinderen en dat 3 maanden lang.” In dit ene kwartiertje zijn er heel wat serieuze onderwerpen aan de orde geweest. Er wonen hier maar 210 mensen en geen medische hulp, laat staan een ziekenhuis. De meesten zijn ouderen. De jongeren zijn weg. Er is hier geen werk. Ze gaan naar Frankrijk in militaire dienst en komen na 5 jaar terug. Stephen heeft geluk gehad dat hij hier politie kon worden. “De mensen zijn bang,” zegt hij nogmaals. Als we bij de winkel komen, kijkt de vrouw achter de kassa boos naar Stephen. Hij geeft haar een mondkapje. Ze pakt hem aan en zet deze direct voor haar mond. Als ze verneemt dat wij niet uit Fakarava komen, ontdooit ze wat. Het mondkapje gaat vervolgens weer af. Een jonge vrouw komt binnen met 3 kleintjes. Het meisje van een jaar of 3, 4 komt op me af. “Bonjour,”zegt ze zachtjes en steekt haar handje op. Nieuwsgierig bekijkt ze mijn gezicht. Ik moet er heel raar uit gezien hebben met zo’n groot groen ding voor mijn mond. John helemaal met zijn donkere zonnebril als ogen en een zwarte baseball cap op. Toch is ze niet echt bang. Ook een andere klant maakt zich niet druk om onze aanwezigheid en staat minder dan 1,5 m van me af als ik bij de kassa staat te wachten. De vrouw achter de kassa is zenuwachtig. Ik realiseer me dat zowel John als ik de spullen vastgehouden hebben en zij ze vast moet pakken. Ze maakt een vergissing waardoor het hele gebeuren langer duurt dan ze zou willen. Tot overmaat van ramp betaal ik met muntjes. Al die tijd staat Stephen geduldig op ons te wachten. Na onze boodschappen lopen we terug naar de kajak. Stephen legt uit dat hij met iedere vreemde zal meelopen. Het bevoorradingsschip van komende donderdag zal hem voorzien van de benodigde mondkapjes. Dat zal nog wel wat worden als hier 20 boten komen te liggen. Hij verzekerd ons dat we overal in het atol mogen komen behalve in het dorp. En als we het doen, alleen voor boodschappen, absoluut geen contact maken en met mondkapje. Ik beloof hem plechtig dat te zullen doen.

“Dat waren andere tijden. Het zijn altijd andere tijden.”

-Els Beerten-